4. Het standpunt van appellante
4.1 Appellante heeft in haar beroepschrift, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat appellante geen zelfstandig producent is in de zin van artikel 3, onder a, van Verordening (EG) nr. 1254/1999. Zij houdt ruim vijftien jaar zelfstandig (fok)vleesvee op het op haar naam gestelde UBN 2052317. Zij is zelfstandig en enig eigenaar van een bedrijf bestaande uit opstallen en bijbehorende landbouwgrond. Zij is niet in gemeenschap van goederen met D getrouwd en laatstgenoemde is niet gerechtigd tot bedoelde opstallen en bijbehorende landbouwgrond. Zij loopt zelfstandig financieel risico voor het houden van de dieren.
Het primaire besluit van 16 mei 2005 betreft een correctie van de slachtpremie, terwijl het bestreden besluit ook over de in 2004 aangevraagde premies voor het aanhouden van mannelijke runderen gaat. Hiermee is het bestreden besluit verworden tot een beslissing op bezwaar zonder dat voorafgaand daaraan een primair besluit is genomen. Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd.
Verweerder heeft ten onrechte uit het AID onderzoek bij B en maatschap Veehandel C (hierna: maatschap) geconcludeerd dat het bedrijf van appellante onderdeel uitmaakt van een samenwerking. Appellante is niet betrokken in deze samenwerking en deze samenwerking is niet gerechtigd in of financieel betrokken bij het bedrijf van appellante. Het is zeer de vraag of uit een AID onderzoek naar de situatie van B conclusies getrokken kunnen of mogen worden ten aanzien van appellantes bedrijf.
Verweerders conclusie dat het bedrijf van appellante niet door haar beheerd wordt, is onjuist. Appellante neemt alle bedrijfsbeslissingen en loopt daarmee alle financiële risico's. Dat de echtgenoot van appellante de veehandelaar is die rundvee levert en weer afneemt, is vanzelfsprekend. Het zou zeer ongebruikelijk zijn wanneer appellante haar echtgenoot zou passeren en een derde als veehandelaar bij haar bedrijf zou betrekken.
Appellante loopt op tweeërlei wijze financieel risico bij het houden van dieren. Voor de dieren waarmee zij fokt, komen alle opbrengsten en kosten voor haar rekening. Zij ontvangt voor het opfokken van mestvee een vergoeding van de maatschap. Deze vergoeding bestaat uit de slachtpremie en stierenpremie, waarmee zij een vergoeding voor voer, arbeid en huisvesting ontvangt. Wanneer een dier sterft, ontvangt zij hiervoor geen opfokvergoeding. Deze betalingen worden door de maatschap overgemaakt naar appellante.
Er is geen verwevenheid tussen het bedrijf van appellante en het bedrijf van B en evenmin tussen het bedrijf van appellante en de maatschap. Appellante is op geen enkele wijze gerechtigd in de maatschap. Ook de maatschap is op geen enkele wijze gerechtigd in het bedrijf van appellante. Een enkele keer verricht de echtgenoot van appellante werkzaamheden in de vorm van het verzorgen van appellantes dieren. Ook wordt daarvoor wel eens gebruik gemaakt van de diensten van een buurman.
Tijdens het AID onderzoek en de hoorzitting is appellante niet gevraagd aan te tonen dat de winst haar toekomt en het verlies voor haar rekening komt. Ten onrechte wordt appellante dit in het bestreden besluit verweten.
Ten onrechte wordt in het bestreden besluit gesproken over het uitwisselen van dieren. Een dier dat voldoende is gemest en waarvan de aanhoudperiode is verstreken, wordt door de maatschap opgehaald en vervoerd naar een volgende veehouder, naar het slachthuis of blijft gedurende enkele dagen op het bedrijf van de maatschap alvorens elders te worden aangeboden. Een dergelijke werkwijze is niet anders dan gebruikelijk.
De rol van de maatschap beperkt zich als juridisch eigenaar van de dieren tot het vaststellen welke dieren geschikt zijn om verder te mesten en het moment van aflevering.
De premie voor het vee van de maatschap komt binnen op een bankrekening. Wanneer dit geld betreft waarop appellante vanwege het opfokken en mesten van vee recht heeft, wordt het aan haar ter beschikking gesteld.
4.2 Ter zitting heeft appellante aangegeven dat zij hobbymatig vee houdt met voor 80% eigen vee en zelf het financiële risico van haar bedrijf loopt. Zij betaalt haar eigen voer, kunstmest, loonwerker, dierenarts etc. De maatschap, waarvan haar echtgenoot, schoonvader en zwager deel uitmaken, staat buiten de betalingen van appellante. De situatie van appellante is vergelijkbaar met die van bijvoorbeeld Alpuro wat betreft het gebruik van goederen en diensten tussen de maatschap en appellante. Op een vergelijkbare wijze vindt verrekening met de maatschap plaats. Wanneer appellante ruimte op haar bedrijf heeft en de maatschap ruimte zoekt voor dieren, dan wordt in enkele gevallen gebruik gemaakt van de ruimte op het bedrijf van appellante. Hiervoor betaalt de maatschap appellante een opfokvergoeding. Soms stalt appellante ook om niet vee van de maatschap.
Appellante verklaart desgevraagd dat haar onbekend is of de betalingen van de opfokvergoedingen over het jaar 2004 op haar rekening zijn gestort.
Appellante voert de administratie van de maatschap. De post van de maatschap verzendt zij op briefpapier van de maatschap en haar eigen post op wit briefpapier.