5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt voorop dat verweerder het ontbreken van een oormerk bij één of meerdere runderen van appellant niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Hetgeen appellant hierover heeft aangevoerd, kan dan ook onbesproken blijven.
5.2 Het College is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat appellant ten tijde van de controle ter plaatse op 13 november 2002 niet beschikte over een bedrijfsregister als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 juncto artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97. Het voorgeschreven model-bedrijfsregister werd ten tijde van de controle, zoals uit het controlerapport blijkt, niet gebruikt. Er is evenmin grond voor de conclusie dat appellant ten tijde van de controle anderszins over een administratie beschikte, waaruit in één oogopslag per dier alle benodigde gegevens kunnen worden verkregen. Dat wellicht op basis van diverse stukken de vereiste gegevens hadden kunnen worden afgeleid, zoals appellant meent, betekent niet dat aan het door verweerder gehanteerde één oogopslag criterium is voldaan.
5.3 Het College oordeelt vervolgens of verweerder artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 terecht aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd.
Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 maart 2005 (AWB 04/372, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AT1731), dit in het voetspoor van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 2001 (Ingemar Nilsson, C-131/00, Jur. 2001, I 10165), zijn in Verordening (EEG) nr. 3508/92 de beginselen geformuleerd volgens welke de Gemeenschap en de lidstaten de tenuitvoerlegging van communautaire beslissingen inzake gefinancierde landbouwmaatregelen en de bestrijding van fraude en onregelmatigheden in verband met deze maatregelen moeten regelen. In dit verband is een systeem opgezet ter identificatie en registratie van de dieren die voor steun in aanmerking komen. Binnen dit controlesysteem, dat ervoor moet zorgen dat elk dier kan worden geïdentificeerd en in al zijn verplaatsingen - vanaf zijn geboorte tot zijn dood - wordt gevolgd, zodat de handel daarin kan worden gecontroleerd en de controle van de communautaire steunregelingen wordt verbeterd, speelt het bedrijfsregister een cruciale rol. Blijkens het ingevoerde controlesysteem is het regelmatig bijhouden van het bedrijfsregister van groot belang. Het aantal bij de controle aanwezige en op dat tijdstip getelde dieren alleen is niet bepalend voor de verificatie van een steunaanvraag. Aan de hand van het bedrijfsregister kan bij de controle het aantal en de identiteit worden bepaald van de dieren die tijdens de periode van aanhouding aanwezig zijn en waarvoor steun kan worden toegekend. In deze omstandigheden levert het ontbreken van een bedrijfsregister een ernstige inbreuk op de voorschriften inzake identificatie en registratie van dieren op, omdat daardoor het in Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem niet kan functioneren en een doeltreffend beheer van de communautaire steunregelingen onmogelijk wordt. Een steunaanvraag dient dan te worden afgewezen.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het onderhavige geval de controle ter plaatse is verhinderd en artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan inwilliging van negen aanvragen waarop de controle betrekking had in de weg stond.
5.4 Voor de overige zes in 2002 gedane aanvragen stond de sanctiebepaling van artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan inwilliging in de weg. Omdat het overeenkomstig artikel 38, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bepaalde percentage groter is dan 50, heeft verweerder appellant eveneens terecht (nogmaals) uitgesloten van steun. Voorts was verweerder ingevolge artikel 49, eerste lid, van die verordening verplicht tot terugvordering van ten onrechte reeds uitbetaalde (voorschot)bedragen.
5.5 Dat de controle ter plaatse niet vooraf zou zijn aangekondigd en de controleurs zich bij aanvang van de controle niet hebben gelegitimeerd, kan er niet toe leiden dat de bij die controle gedane bevindingen niet aan het bestreden besluit ten grondslag konden worden gelegd. Uit artikel 17, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 blijkt immers dat voor de rechtmatigheid van een controle ter plaatse niet vereist is dat deze vooraf wordt aangekondigd. De stelling dat de controlerend ambtenaar zich niet zou hebben gelegitimeerd, kan evenmin tot onrechtmatigheid van het bestreden besluit leiden. Gesteld noch gebleken is dat appellant om legitimatie heeft verzocht.
5.6 Voorzover appellant zich ter zake van het niet beschikken over een bedrijfsregister ter zitting heeft beroepen op overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, stuit dit beroep reeds af op de omstandigheid dat hiervan bij verweerder niet tijdig melding is gemaakt.
5.7 Het standpunt van appellant dat de financiële gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn, kan hem evenmin baten. De sancties vloeien rechtstreeks voort uit artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, welk artikel voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel. Dit stelsel is, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake vergelijkbare bepalingen in Verordening (EEG) nr. 3887/92 (arrest van 17 juli 1997, zaak C-354/95, National Farmers Union, Jur. 1997, I-04559), niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel.
5.8 Het College is ten slotte van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten om alle 7,1 niet gebruikte premierechten zoogkoeien van appellant aan de nationale reserve over te dragen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder met toepassing van artikel 23, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2342/1999 van overdracht had moeten afzien.
5.9 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.