ECLI:NL:CBB:2007:BA8554

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1011
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing slachtpremie en aanhoudpremie voor runderen op basis van Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft appellant, A, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor slachtpremie en aanhoudpremie voor runderen op basis van de Regeling dierlijke EG-premies. In 2002 heeft appellant slachtpremie aangevraagd voor 48 runderen en een premie voor het aanhouden van drie mannelijke runderen. Na controles op het bedrijf van appellant in 2002 en 2003 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de aanvragen afgewezen en een uitsluitingsbedrag opgelegd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, waarop de minister het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar de terugvordering van eerder uitgekeerde voorschotten handhaafde.

Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De zaak is behandeld in een zitting waar partijen hun standpunten hebben toegelicht. De discussie concentreerde zich op de premiewaardigheid van een specifiek rund met ID-code NL 285916944. De minister had gesteld dat dit rund als niet geconstateerd was aangemerkt vanwege registratiefouten in het bedrijfsregister, die bij meerdere controles waren vastgesteld.

Het College oordeelde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd dat de doodmelding van het rund een kennelijke fout was. De argumenten van appellant dat de dooddatum niet overeenkwam met de afvoerdatum naar het slachthuis werden niet overtuigend bevonden. Het College concludeerde dat de minister het rund terecht als niet geconstateerd had aangemerkt, omdat er bij eerdere controles al fouten waren vastgesteld. Uiteindelijk werd het beroep van appellant ongegrond verklaard, zonder dat er termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/1011 20 juni 2007
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Ontstaan en loop van het geding
Namens appellant is in 2002 op grond van de Regeling dierlijke EG premies (hierna: Regeling) slachtpremie aangevraagd voor 48 runderen. Voorts heeft appellant in 2002 eveneens op grond van de Regeling premie aangevraagd voor het aanhouden van drie mannelijke runderen.
Op 21 januari 2002 en op 3, 4 en 6 maart 2003 hebben op het bedrijf van appellant controles ter plaatse plaatsgevonden.
Bij afzonderlijke besluiten heeft verweerder de premieaanvragen voor 2002 afgewezen, een uitsluitingsbedrag opgelegd en de reeds uitgekeerde voorschotbedragen teruggevorderd.
Verweerder heeft de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren bij besluit van 15 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) gedeeltelijk gegrond verklaard en vastgesteld dat:
( ) ten onrechte een korting van 100% op alle in 2002 door appellant ingediende premieaanvragen is toegepast en het kortingspercentage met inachtneming van dit besluit opnieuw dient te worden berekend;
(-) de terugvordering ten bedrage van € 1.776,-- dient te vervallen en het premiebedrag voor de slacht- en aanhoudpremie voor 2002 met inachtneming van dit besluit opnieuw dient te worden vastgesteld; en
( ) het besluit tot uitsluiting van appellant dient te worden ingetrokken.
Tegen het bestreden besluit heeft appellant bij brief van 1 december 2004, die diezelfde dag bij het College is binnengekomen, beroep ingesteld.
Ter uitvoering van het bestreden besluit heeft verweerder appellant voor 2002 bij besluit van 13 januari 2005 een slachtpremie van € 4.730,05 toegekend en bij besluit van 18 januari 2005 een premie van € 576,39 voor het aanhouden van mannelijke runderen. Bij deze besluiten is, als gevolg van verweerders vaststelling dat vier aangevraagde dieren als niet geconstateerd worden aangemerkt, een korting op de toegekende steun toegepast.
Op 25 augustus 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 17 mei 2006 heeft verweerder het College nadere stukken doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2006, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht. Aldaar heeft appellant te kennen gegeven de in het beroepschrift tegen het bestreden besluit geformuleerde gronden met betrekking tot de runderen met de ID-codes NL 783330596, NL 826691163 en
NL 864589844, alsmede ten aanzien van de proceskosten in de bezwaarfase, niet langer te handhaven, zodat partijen enkel nog verdeeld zijn over de premiewaardigheid van het rund met ID code NL 285916944.
Bij beschikking van 7 februari 2007 heeft de behandelend enkelvoudige kamer van het College geoordeeld dat de beantwoording van de vraag over de premiewaardigheid van dit rund ongeschikt is voor behandeling door één rechter, het onderzoek heropend en het beroep naar de meervoudige kamer van het College verwezen.
Op 9 mei 2007 heeft het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer plaatsgevonden, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De beoordeling
2.1 Partijen zijn enkel nog verdeeld over de premiewaardigheid van het rund met ID-code NL 285916944.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van dit rund overwogen dat ten tijde van de controle ter plaatse in maart 2003 is gebleken dat het foutief (als zijnde dood) in het bedrijfsregister stond vermeld. Hieruit heeft verweerder geconcludeerd dat ten aanzien van dit rund een onregelmatigheid is vastgesteld. In het verweerschrift heeft verweerder in reactie op het beroepschrift erop gewezen dat bij een eerdere controle ter plaatse op het bedrijf van appellant op 21 januari 2002 reeds registratiefouten in het bedrijfsregister van appellant waren vastgesteld, zodat ten minste twee maal binnen 24 maanden fouten in de dierregistratie zijn geconstateerd. Artikel 36, vierde lid, onder b, van Verordening (EG)
nr. 2419/2001 brengt dan volgens verweerder met zich dat het rund met ID code NL 285916944 terecht als niet geconstateerd is aangemerkt.
2.3 Appellant betwist niet dat bij de controle ter plaatse op 21 januari 2002 foutieve vermeldingen in het bedrijfsregister zijn vastgesteld. Hij betwist evenmin de in maart 2003 vastgestelde foutieve vermelding in het bedrijfsregister ten aanzien van het rund met ID code NL 285916944.
Appellant is primair van mening dat ten aanzien van laatstbedoeld rund sprake is van een kennelijke fout, aangezien de vermelding in het bedrijfsregister dat het dier op 17 september 2002 is doodgegaan, niet samengaat met de vermelding dat het dier naar het slachthuis te Winschoten is gegaan. Indien immers een dier al dood is, gaat het ter vernietiging naar Rendac en niet naar het slachthuis.
Appellant is subsidiair van mening dat het betreffende rund ten onrechte als niet geconstateerd is aangemerkt, omdat ten aanzien van dit dier niet bij ten minste twee controles binnen 24 maanden fouten in het bedrijfsregister zijn vastgesteld.
2.4 Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, voorzover en ten tijde hier van belang:
"Artikel 2 - Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;
(…).
Artikel 12 - Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.
Artikel 36 - Berekeningsgrondslag
(…)
4. Wanneer overtredingen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen worden vastgesteld, gelden de volgende bepalingen:
(…)
b) wanneer het bij de vastgestelde onregelmatigheden gaat om foute vermeldingen in het register of de dierpaspoorten, wordt het betrokken dier slechts als niet geconstateerd beschouwd, wanneer deze fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden geconstateerd. In alle overige gevallen worden de betrokken dieren reeds na de eerste ontdekking van een onregelmatigheid als niet geconstateerd beschouwd.
Het bepaalde in artikel 12 is van toepassing op de melding en het registreren van gegevens in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen."
2.5 Het College is van oordeel dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de doodmelding van het rund met ID-code NL 285916944 in het bedrijfsregister als een kennelijke fout moet worden aangemerkt. Appellant heeft er weliswaar terecht op gewezen dat de doodmelding niet samengaat met de vermelding dat het dier is afgevoerd naar het slachthuis, maar dit brengt nog niet mee dat uit het bedrijfsregister kan worden afgeleid dat de dooddatum een foutief gegeven is. Het is immers ook mogelijk dat de dooddatum juist is en de bestemming van het rund verkeerd is vermeld. Voorzover appellant stelt dat de vermelding van de datum '17-09-02' per abuis in de kolom 'Dooddatum' in plaats van de hiernaast staande kolom 'Afvoerdatum' is geplaatst alleen dan is immers de vermelde bestemming (slachthuis Y) begrijpelijk heeft appellant voorts geen verklaring gegeven voor het feit dat in de RIS-lijst, waarmee de controleur in maart 2003 het bedrijfsregister heeft gecontroleerd, bij het betreffende rund als afvoerdatum 15 november 2002 is vermeld. Ook overigens heeft appellant nagelaten aan te geven wat in werkelijkheid met het betreffende rund is gebeurd en wat voor dit rund de juiste vermeldingen in het bedrijfsregister, dat in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een belangrijke controlefunctie vervult, zouden zijn. Onder genoemde omstandigheden is er onvoldoende grond voor het oordeel dat het hier een kennelijke fout betreft.
2.6 Het College deelt evenmin de opvatting van appellant dat het betreffende rund ten onrechte als niet geconstateerd is aangemerkt. In artikel 36, vierde lid, onder b, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is bepaald dat wanneer het bij de vastgestelde onregelmatigheden gaat om foute vermeldingen in het register of de dierpaspoorten, het betrokken dier slechts als niet geconstateerd wordt beschouwd, wanneer deze fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden geconstateerd. De term "deze fouten" in de Engelse tekst "such errors", in de Franse tekst "de telles erreurs" en in de Duitse tekst "derartige Fehler" verwijst, naar alleen al uit het gebruikte meervoud blijkt, niet naar een vastgestelde onregelmatigheid met betrekking tot het betrokken dier, maar naar alle foute vermeldingen die in het bedrijfsregister of de dierpaspoorten worden aangetroffen. Anders dan appellant meent, kan uit de tekst van bedoelde bepaling dan ook niet worden afgeleid dat, alvorens een dier als niet geconstateerd kan worden beschouwd, bij dit dier bij ten minste twee controles binnen 24 maanden fouten in het bedrijfsregister moeten zijn vastgesteld.
Nu ten aanzien van het rund met ID-code NL 285916944 bij de controle in maart 2003 een foute vermelding in het bedrijfsregister is geconstateerd, terwijl bij de controle op 21 januari 2002 bij enkele andere runderen ook al foute vermeldingen in het bedrijfsregister waren vastgesteld, heeft verweerder het rund met ID-code NL 285916944 terecht als niet geconstateerd beschouwd.
2.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
2.8 Het College acht ten slotte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, mr. H.C. Cusell en mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2007.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener