ECLI:NL:CBB:2007:BA7359
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toekenning van specifieke premierechten zoogkoeien en de gevolgen van niet-benutting
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake de toekenning van specifieke premierechten voor zoogkoeien. Appellant had op 25 mei 2004 een aanvraag ingediend voor 15,16 specifieke premierechten zoogkoeien voor het premiejaar 2004, maar deze werden pas op 10 mei 2005 toegekend. De Minister had eerder, op 20 mei 2005, besloten dat appellant 11,0 premierechten aan de nationale reserve moest toevoegen, omdat hij in het verkoopseizoen 2004 minder dan 90% van zijn premierechten had benut. Appellant stelde dat hij niet verplicht was om de premierechten in het eerste jaar volledig te benutten, omdat het onduidelijk was hoeveel premierechten hij zou ontvangen. Hij voerde aan dat hij pas na de toekenning van de premierechten zoogkoeien zou aanschaffen, maar de Minister oordeelde dat appellant zich voldoende op de hoogte had moeten stellen van de voorwaarden voor de toekenning van de premierechten.
De procedure begon met een beroep van appellant tegen het besluit van 11 augustus 2005, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor specifieke premierechten werd behandeld. De zitting vond plaats op 24 april 2007, waar appellant werd bijgestaan door zijn adviseur. De Minister stelde dat appellant had moeten anticiperen op de toekenning van de premierechten en dat het risico van niet-benutting voor zijn rekening kwam. Het College oordeelde dat appellant niet aan de 90%-eis had voldaan en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die tot een andere conclusie konden leiden. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en het College achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van producenten om zich te vergewissen van de voorwaarden voor het verkrijgen van premierechten en de noodzaak om deze rechten tijdig te benutten. Het College bevestigde dat de niet-benutte premierechten terecht aan de nationale reserve waren overgedragen, en dat appellant niet kon aantonen dat er sprake was van een uitzonderlijk geval.