ECLI:NL:CBB:2007:BA7356

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/605
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de Regeling dierlijke EG-premies. Appellant had op 22 augustus 2005 beroep aangetekend tegen een besluit van 11 juli 2005, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit werd afgewezen. De zaak werd behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarbij de zitting plaatsvond op 24 april 2007. Appellant werd bijgestaan door H. Koekoek, terwijl de Minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.W. Oomen.

De kern van het geschil betreft de toekenning van stierenpremie op basis van de Gecombineerde Opgave 2004. Appellant had een oppervlakte van 6.14 ha voederareaal opgegeven, maar stelde dat er een kennelijke fout was gemaakt bij de invulling van perceel 3, waarvoor een onjuiste bijdragecode was opgegeven. De Minister had het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, met de stelling dat er geen sprake was van een kennelijke fout. Appellant betoogde dat de fout in de bijdragecode 999 in plaats van 805 een kennelijke vergissing was, en dat hij recht had op een hogere stierenpremie.

Het College oordeelde dat de Minister terecht had vastgesteld dat er geen kennelijke fout was gemaakt. De aanvraag was consistent en de Minister had geen reden om aan te nemen dat de opgegeven bijdragecode niet overeenkwam met de bedoeling van appellant. Het College verklaarde het beroep ongegrond, en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 5 juni 2007.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/605 5 juni 2007
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft op 22 augustus 2005 bij het College beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 11 juli 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van verweerder op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Op 21 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007. Appellant heeft zich ter zitting laten bijstaan door H. Koekoek, gepensioneerd bedrijfsadviseur te Lunteren. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees luidde, voorzover en ten tijde hier van belang:
"Artikel 12
1. Het totale aantal dieren waarvoor speciale premies of zoogkoeienpremies kunnen worden verkregen, wordt begrensd door toepassing van een veebezettingsgetal van 2 grootvee-eenheden (GVE) per hectare en per kalenderjaar. Vanaf 1 januari 2002 geldt een veebezettingsgetal van 1,9 GVE en, vanaf 1 januari 2003, van 1,8 GVE. Het veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt. Een producent wordt echter vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal wanneer het aantal dieren op zijn bedrijf dat in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het veebezettingsgetal, niet groter is dan 15 GVE.
2. Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van:
a) de aantallen mannelijke runderen, zoogkoeien en vaarzen, schapen en/of geiten waarvoor premieaanvragen zijn ingediend, en het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de aan de producent toegekende totale referentiehoeveelheid melk. Voor de omrekening van het aldus verkregen aantal dieren in GVE wordt gebruikgemaakt van de omrekeningstabel in bijlage III;
b) het voederareaal: de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar voor de runderveehouderij en de schapen- en/of geitenhouderij beschikbaar is. (…)
(…)
BIJLAGE III
Tabel voor de omrekening in grootvee-eenheden als bedoeld in de artikelen 12 en 13
(…)
Mannelijke runderen en vaarzen ouder dan 24 maanden, 1,0 GVE
zoogkoeien en melkkoeien
Mannelijke runderen en vaarzen tussen 6 en 24 maanden 0,6 GVE
(…)"
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, luidde ten tijde van belang als volgt:
"Artikel 8 - Wijzigingen in de steunaanvraag "oppervlakten"
1. Onverminderd het bepaalde in lid 3, mogen na de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvraag "oppervlakten" individuele voor de landbouw gebruikte percelen die nog niet in de steunaanvraag waren aangegeven, worden toegevoegd, en wijzigingen met betrekking tot het gebruik of de steunregeling worden aangebracht, voorzover alle krachtens de op de betrokken steunregeling van toepassing zijnde sectorspecifieke voorschriften geldende voorwaarden in acht worden genomen.
(…)
Artikel 12 - Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voorzover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 11 mei 2004 heeft verweerder van appellant een formulier 'Gecombineerde Opgave 2004 voor: Landbouwtelling, Gebruik gewaspercelen en Aanvraag oppervlakten' ontvangen. Op het Overzicht gewaspercelen heeft appellant vier percelen ingevuld: de percelen 1, 2 en 4 met een totale oppervlakte van 6.14 ha en met bijdragecode 805 (voederareaal) en perceel 3 met een oppervlakte van 7.41 ha en met bijdragecode 999 (geen bijdrage) en gewascode 259 (snijmaïs).
- Op 18 mei 2004, 17 augustus 2004 en 10 november 2004 heeft appellant voor respectievelijk 13, 15 en 12 stieren premie voor mannelijke runderen (hierna: stierenpremie) aangevraagd.
- Bij brief van 16 december 2004 heeft verweerder appellant medegedeeld dat, conform appellants aanvraag, een oppervlakte van 6.14 ha voederareaal is geregistreerd.
- Bij brief van 20 januari 2005 heeft appellant verweerder gemeld dat hij op het Overzicht gewaspercelen 2004 bij perceel 3 een onjuiste bijdragecode (999 in plaats van 805) heeft opgegeven. De fout is volgens appellant een gevolg van niet opletten.
- Bij besluit van 13 april 2005 heeft verweerder appellant voor 2004 onder meer een bedrag van € 5.250,-- aan stierenpremie toegekend voor 25 stieren.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 mei 2005 bezwaar gemaakt.
- Op 30 juni 2005 is appellant over zijn bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in 2004 in het kader van de Regeling EG steunverlening akkerbouwgewassen bij verweerder een Gecombineerde Opgave ingediend. Hij heeft op het hiervan deel uitmakende Overzicht gewaspercelen 2004, waarbij de registratie van een oppervlakte voederareaal ten behoeve van runderpremies kan worden gevraagd, in totaal voor 6.14 ha de bijdragecode voor voederareaal (805) opgegeven en voor 7.41 ha (perceel 3) de bijdragecode voor geen bijdrage (999).
Omdat appellant in 2004 minder dan 8.33 ha voederareaal heeft opgegeven, is de veebezettingsruimte 15 GVE.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat met betrekking tot perceel 3 sprake is van een kennelijke fout aangaande de invulling van perceel 3.
Er is sprake van een kennelijke fout in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie nr. AGR 49533/2002, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag aanwezig is die wijst op een vergissing en redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de opgave deze conform de bedoeling was. Objectief moet derhalve vaststaan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was.
Appellant heeft op de Aanvraag oppervlakten voor het opgegeven perceel maïs de bijdragecode 999 en de gewascode 259 opgegeven. Van een onderlinge inconsistentie van gewascode of bijdragecode is hierbij geen sprake.
Uit het aanvraagformulier kan niet direct worden afgeleid dat er een vergissing is gemaakt, zodat geen sprake is van een klaarblijkelijke fout. Verweerder behoefde geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen appellant met zijn aanvraag beoogde.
Verweerder heeft appellants aanvraag stierenpremie terecht beoordeeld op basis van de veebezetting van 15 GVE en appellant terecht premie toegekend voor het aanhouden van 25 stieren.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van het beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het bestreden besluit is niet zorgvuldig genomen. Bij 'onderwerp' is vermeld dat het om zoogkoeienpremie zou handelen, terwijl het hier gaat om premie voor het aanhouden van stieren. Voorts is in het bestreden besluit vermeld dat appellant zou hebben aangegeven dat hij per abuis bijdragecode 875 heeft ingevuld, terwijl het bijdragecode 999 betreft.
De door appellant bij het invullen van de Gecombineerde Opgave 2004 gemaakte fout dient als een kennelijke fout te worden aangemerkt. In het hoofdformulier heeft appellant aangegeven dat hij voornemens was dierlijke EG-premies aan te vragen. Overeenkomstig vraag 4a van de Gecombineerde Opgave had appellant bijdragecode 800 en/of 805 moeten gebruiken, maar daarin heeft hij zich bij perceel 3 vergist.
De drie overige percelen landbouwgrond heeft appellant wel opgegeven met een bijdragecode voor voederareaal, alleen bij het perceel snijmaïs heeft appellant per abuis de bijdragecode gebruikt waarmee dit perceel voor geen enkele regeling in aanmerking werd gebracht. Dit is onlogisch en inconsequent.
Bij de opgave van de aantallen dieren in de Gecombineerde Opgave heeft appellant een groot aantal rosékalveren opgegeven. Het is gebruikelijk dat voor deze dieren in de laatste twee maanden van de mestperiode stierenpremie wordt aangevraagd. Voor het opgegeven aantal dieren is 15 GVE niet toereikend.
Appellant wenst de ingevulde bijdragecode voor perceel 3 te wijzigen in 805. Het voederareaal dient te worden vastgesteld 13.55 ha en de veebezettingsruimte op 24,39 GVE. Voorts verzoekt appellante om toekenning van stierenpremie voor 40 runderen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant heeft allereerst aangevoerd dat in het bestreden besluit bij 'onderwerp' ten onrechte 'Zoogkoeienpremie 2004' in plaats van stierenpremie 2004 is vermeld en bij 'Uw bezwaren' ten onrechte is vermeld dat appellant per abuis bijdragecode '875' heeft ingevuld, terwijl het bijdragecode '999' betreft.
Deze grief kan reeds niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden, nu uit de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde 'Overwegingen' uitdrukkelijk blijkt dat verweerder de juistheid van zijn beslissing inzake de aanvraag voor stierenpremie 2004 heeft beoordeeld en daarbij is ingegaan op de vraag of het invullen van bijdragecode 999 bij perceel 3 als een kennelijke fout als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 moet worden aangemerkt. Overigens is gesteld noch gebleken dat appellant door de twee kennelijke misslagen in de aanhef van het bestreden besluit op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad.
5.2 Vaststaat dat appellant in zijn Gecombineerde Opgave 2004 voor slechts 6.14 ha voederareaal heeft aangevraagd. Dit brengt mee dat appellant voor maximaal 15 GVE in het onderhavige geval voor 25 stieren tussen 6 en 24 maanden oud (0,6 GVE per dier) stierenpremie kon verkrijgen. Dit is slechts anders indien de aanvraag voor perceel 3 een kennelijke fout bevat en de oppervlakte van dit perceel (7.41 ha) bij de geconstateerde oppervlakte voederareaal moet worden opgeteld.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich in het onderhavige geval terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een kennelijke fout. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie geoordeeld dit aanvaardbaar te achten. Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Van een zodanige situatie is hier geen sprake. Er is geen grond voor de conclusie dat verweerder had kunnen vaststellen dat de bij perceel 3 vermelde bijdragecode (999) waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen appellant beoogde aan te vragen.
Dat appellant in zijn Overzicht gewaspercelen 2004, dat deel uitmaakt van de aanvraag, voor drie van de vier vermelde percelen premie heeft aangevraagd en voor perceel 3 niet, brengt, anders dan appellant heeft aangevoerd, niet met zich dat de aanvraag onlogisch of inconsequent is ingevuld. Het staat hem immers vrij om, om hem moverende redenen, een maïsperceel niet voor enige premie in aanmerking te brengen. Daarvoor kunnen geldige redenen bestaan. Het is niet de taak van verweerder zich te verdiepen in de motieven van de aanvrager of te beoordelen of een aanvrager door de opgave anders in te vullen wellicht een, gelet op zijn bedrijfsvoering, gunstiger resultaat zou hebben verkregen.
Dat appellant in de Gecombineerde Opgave 2004 bij vraag 3a heeft aangegeven dat hij in 2004 subsidie aanvraagt voor mannelijke runderen en/of zoogkoeien en bij onderdeel B (Dieren op het bedrijf/veestapel/hokcapaciteit) heeft aangegeven dat er op 1 april 2004 131 vleeskalveren voor de rosé vleesproductie op zijn bedrijf aanwezig waren, leidt evenmin tot de conclusie dat verweerder had kunnen vaststellen dat de bij perceel 3 vermelde bijdragecode (999) waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen appellant beoogde aan te vragen. Uit de aanvraag blijkt immers niet voor hoeveel dieren appellant in 2004 stierenpremie wilde gaan aanvragen.
5.3 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2007.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener