7. De beoordeling van het geschil
7.1 ACT heeft een aantal bezwaren aangevoerd over de betrouwbaarheid en de informatieve waarde van de glaskaart. Het College zal daar niet in algemene zin op ingaan, maar volstaan met een beoordeling of OPTA’s concrete stellingen over de feitelijke situatie op de door haar geanalyseerde markt met de glaskaart en de andere daarvoor beschikbare informatie in voldoende mate aannemelijk gemaakt zijn.
7.2 ACT heeft zich erover beklaagd dat de marktanalyse naar haar mening in onvoldoende mate een prospectief karakter heeft. Ter onderbouwing van die stelling is er voornamelijk op gewezen dat in de marktanalyse geen aandacht is besteed aan de All IP-plannen van KPN.
Naast hetgeen het College daarover in zijn uitspraak van 9 mei 2007 over de marktanalyse inzake breedbandtoegang heeft overwogen (AWB 06/120 en 06/136, www.rechtspraak.nl,> LJN BA 4656), namelijk dat de door KPN daarover verstrekte informatie ten tijde van het verrichten van de marktanalyse niet zodanig concreet was, dat gezegd kan worden dat OPTA destijds nader onderzoek naar de genoemde plannen niet achterwege had mogen laten, acht het College van belang dat, zoals OPTA terecht in verweer heeft aangevoerd, uit de aanwijzing als houder van AMM op de diverse huurlijnenmarkten ingevolge artikel 6a.19 Tw de verplichting voortvloeit tot levering van de betreffende huurlijnen uit het minimumpakket, zodat die levering voor de lopende reguleringsperiode verzekerd blijft.
Voorts heeft OPTA aangegeven dat de plannen van KPN voor wat betreft de markten van huurlijnen ook ten tijde van de behandeling van het beroep nog steeds niet in die mate waren geconcretiseerd, dat daaruit geconcludeerd zou kunnen worden, dat de analyse haar grondslag had verloren.
7.3 ACT heeft aangevoerd dat OPTA ten onrechte ethernetterminating tot de markt voor >2Mbit/s-terminating heeft gerekend. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
7.3.1 Ethernet wordt in paragraaf 5.5.2 van het bestreden besluit door OPTA omschreven als de transmissietechniek over glasvezel in het aansluitnet die van oorsprong is bedoeld voor lokale netwerken, maar die inmiddels afstanden over kale glasvezel kan overbruggen tot 100 kilometer. De ethernettechniek is een alternatief geworden voor de tot nu toe meest gebruikte transmissietechniek, SDH. Ethernetdiensten worden over het algemeen gebruikt door eindgebruikers met een capaciteitsbehoefte groter dan 2Mbit/s en vallen daarom in het productsegment voor datacom-glas.
In paragraaf 8.1.2 van het bestreden besluit overweegt OPTA over de relatie tussen retailhuurlijnen en terminatingverbindingen, dat een retailhuurlijn is opgebouwd uit verschillende wholesalebouwstenen, die alle dezelfde (vaste) capaciteit hebben als de retailhuurlijn. Nu voorts de meeste kosten voor een retailhuurlijn bestaan uit de aanschaf van terminatingbouwstenen, bestaat er een zeer directe relatie tussen de retailmarkten voor <2Mbit/s-, 2Mbit/s- en >2Mbit/s-huurlijnen en de corresponderende wholesale-terminatingverbindingen van dezelfde capaciteit.
In paragraaf 8.1.6 van het bestreden besluit gaat OPTA in op de vraag of binnen de productsegmenten <2Mbit/s-, 2Mbit/s- en >2Mbit/s-terminating meerdere capaciteiten kunnen worden onderscheiden - bijvoorbeeld binnen het segment >2Mbit/s-terminating de verbindingen van 34Mbit/s, 155Mbit/s en 622Mbit/s en of die verbindingen met verschillende capaciteit binnen een productsegment tot één relevante markt behoren. Bij de beantwoording van deze vraag heeft OPTA gewezen op haar analyse van de retailmarkten in afwezigheid van regulering, waaruit blijkt dat binnen de verschillende markten voor <2Mbit/s-, 2Mbit/s- en >2Mbit/s-huurlijnen door aanbodsubstitutie en vraagbundeling (de voorkeur van een afnemer om alle diensten bij één aanbieder af te nemen) geen afzonderlijke markten kunnen worden onderscheiden. Daarnaast is daarbij onderscheid gemaakt tussen de markten voor datacom-koper en datacom-glas, waarbij de grens tussen deze twee markten overeenkomt met de grens tussen 2Mbit/s- en >2Mbit/s-terminating op wholesaleniveau. Vanwege de directe relatie tussen de retail- en wholesaleproducten komt OPTA tot de conclusie dat op de wholesalemarkten evenmin aanleiding bestaat om aparte markten te onderscheiden binnen elk van de drie wholesaleproductsegmenten. In paragraaf 8.1.8 gaat OPTA tot slot in op de vraag of deze drie, naar capaciteit ingedeelde, wholesaleproductsegmenten gescheiden markten zijn of niet. OPTA verwijst ook in dit verband naar haar analyse van de retailmarkten, waar zij alle relevante factoren reeds heeft besproken.
Naar aanleiding van de bedenkingen van ACT tegen het ontwerpbesluit heeft OPTA in het bestreden besluit in paragraaf 22.3.3 overwogen dat ethernet-glastoegang deel uitmaakt van de wholesalemarkt voor verbindingen van >2Mbit/s en dat de concurrentiesituatie ten aanzien van ethernetterminatingdiensten vergelijkbaar is met die van >2Mbit/s-terminatingdiensten. Er is sprake van asymmetrische aanbodsubstitutie van >2Mbit/s-terminating naar ethernetterminating en van vraagsubstitutie van >2Mbit/s-terminating naar ethernetterminating, omdat beide producten in dezelfde behoefte voorzien. Op de markt van verbindingen van >2Mbit/s heeft OPTA KPN, na heroverweging naar aanleiding van de tegen het ontwerpbesluit ingebrachte bedenkingen, in het bestreden besluit alsnog als aanbieder met AMM aangewezen, dus ook ten aanzien van de ethernetverbindingen. In het verweerschrift heeft OPTA hieraan toegevoegd dat de klassieke wholesale terminatingverbindingen van >2Mbit/s en wholesale ethernetverbindingen in technische zin vergelijkbare kenmerken hebben en in dezelfde behoeften van de afnemers voorzien. Op retailniveau zijn de prijzen bovendien vergelijkbaar. Ook de aanbodsubstitutie is in het verweerschrift door OPTA nader geadstrueerd. De vergelijking met de marktanalyses in het Verenigd Koninkrijk en Ierland gaat volgens OPTA niet op, nu de markten niet met Nederland vergelijkbaar zijn en de daar afzonderlijk afgebakende ethernetmarkt bovendien aan dezelfde regulering is onderworpen als de markt voor >2 Mbit/s-terminating. Op haar beurt wijst OPTA op de situatie in Spanje, waar klassieke en ethernetverbindingen op wholesaleniveau substituten van elkaar vormen en tot dezelfde markt zijn gerekend, met instemming van de Commissie.
7.3.2 Het College stelt voorop dat ACT - zoals ter zitting desgevraagd is erkend - de afbakening van de retailmarkten voor >2Mbit/s-huurlijnen en datacom-glas op basis van transmissiecapaciteit, inclusief de afbakening met de naastgelegen markten, niet in haar beroepschrift heeft betwist. Voorts heeft ACT niet ontkend dat er een zeer directe relatie is tussen retailhuurlijnen en de voor de opbouw daarvan benodigde wholesale terminatingverbindingen. Het College ziet dan ook niet in dat OPTA in het bestreden besluit haar bevindingen inzake de wholesalemarkten niet heeft kunnen ontlenen aan de analyse van de retailmarkten. Nu ethernetdiensten het gebruik van verbindingen met een capaciteit van van meer dan 2Mbit/s omvatten, is onderbrenging van dit productsegment in de wholesalemarkt voor >2Mbit/s-verbindingen alleszins begrijpelijk. Voorts kan niet staande worden gehouden dat OPTA onvoldoende onderzoek heeft gedaan of dat haar analyse onvoldoende prospectief is. Juist vanwege de opkomst van ethernet en het belang dat OPTA daaraan heeft toegekend heeft OPTA de marktpartijen nader geconsulteerd en haar bevindingen dienaangaande in hoofdstuk 22 van het bestreden besluit weergegeven.
Dat in het Verenigd Koninkrijk en Ierland wel een aparte markt voor ethernet terminating is afgebakend, kan aan het voorgaande niet afdoen nu OPTA, anders dan ACT stelt, niet is gehouden om te motiveren in welk opzicht de marktomstandigheden in genoemde landen anders zijn dan in Nederland en ACT niet heeft aangegeven waarom wel sprake zou zijn van gelijke gevallen.
De conclusie moet zijn dat de grieven van ACT, die inhouden dat ten onrechte geen separate markt voor ethernetterminating is afgebakend, niet kunnen slagen. Dit betekent tevens dat het College niet toekomt aan de beoordeling van de grief van ACT, dat OPTA bij KPN geen AMM op die markt heeft vastgesteld.
7.4 ACT heeft, onder verwijzing naar haar grieven inzake de glaskaart, als subsidiaire grond aangevoerd dat de dominantieanalyse van de markt voor >2Mbit/s-terminating (inclusief ethernetterminating) onjuist is en dat OPTA niet had kunnen volstaan met het opleggen van een opzegtermijn van negen maanden voor reeds verleende toegang. Weliswaar is KPN aangewezen als onderneming met AMM, maar OPTA heeft nagelaten alle noodzakelijke verplichtingen, zoals kostenoriëntatie en gescheiden boekhouding, op te leggen en zich ten onrechte beperkt tot het specifieke mededingingsprobleem van het wegvallen van de voorheen gereguleerde toegangsverplichting.
7.4.1 OPTA heeft KPN op de markt voor >2Mbit/s-terminating blijkens haar reactie op de bedenkingen in paragraaf 22.3.6 uitsluitend als houder van AMM aangewezen vanwege een specifiek mededingingsprobleem ten aanzien van MDF-backhaul diensten, die een aanzienlijk deel (meer dan 40%) van de markt voor >2Mbit/s-terminating uitmaken. Op deze deelmarkt heeft KPN een zeer sterke positie die samenhangt met de aanwezigheid van het glasvezelnetwerk van KPN op alle 1361 MDF-locaties, terwijl de alternatieve aanbieders slechts met een beperkt deel van hun glasvezelnetwerk op de MDF-locaties zijn aangesloten. Voor het overige, zo blijkt uit paragraaf 10.3 van het bestreden besluit, heeft KPN op de markt voor >2Mbit/s-terminating een stabiel en relatief laag marktaandeel van tussen de 40 en 50% en ontbreken voor concurrentie prohibitieve netwerkdekkings- of schaalgerelateerde kostenvoordelen. De breedtevoordelen van KPN acht OPTA beperkt, waar wel voordelen van diversificatie tegenover staan. De glasvezelinfrastructuur van KPN vormt een relatief makkelijk te dupliceren netwerk, waardoor toetreding tot de markt makkelijker is dan het geval is bij de lagere capaciteiten, zoals blijkt uit het feit dat tot de markt van de verbindingen van >2Mbit/s reeds relatief veel aanbieders op behoorlijke schaal zijn toegetreden. De door OPTA geconstateerde potentiële mededingingsproblemen op de markt voor >2Mbit/s-terminating hebben daarom in de visie van OPTA slechts betrekking op de sterke positie van KPN ten aanzien van MDF-backhaul, en komen er kort gezegd op neer dat concurrerende aanbieders tijd nodig hebben om daadwerkelijk een concurrerend aanbod te kunnen doen.
In het verweerschrift heeft OPTA de dominantieanalyse voorts als volgt samengevat. De concurrentie op de glasmarkten op retailniveau is zonder regulering onder het oude wettelijke kader tot stand gekomen, hetgeen erop wijst dat eventuele mededingingsproblemen zich daar niet hebben voorgedaan. Het marktaandeel van KPN op de markt voor >2Mbit/s-terminating ligt tussen de 30 en 40% (het College leest op basis van tabel 28 van het bestreden besluit: 40 en 50%), zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat het merendeel van de diensten door andere aanbieders over hun eigen infrastructuur worden geleverd. Van de 9.000 klantlocaties die zijn aangesloten op glas zijn er 6.000 gerealiseerd door concurrenten van KPN. De onder het oude kader gereguleerde diensten op de markt voor >2Mbit/s-terminating zijn nauwelijks afgenomen, maar de goedkopere alternatieven die KPN op commerciële basis aanbiedt wel. Hieruit volgt dat sprake is van concurrentiedruk die KPN dwingt om tarieven te hanteren die liggen onder het kostengeoriënteerde tarief voor interconnecterende huurlijnen (ILL). Ook de lage prijzen voor retail ethernetdiensten wijzen op daadwerkelijke concurrentie, althans op effectief disciplinerende potentiële concurrentie. Uit de glaskaart heeft OPTA in dit verband geconcludeerd dat er naast daadwerkelijke, zij het versnipperde, concurrentie ook sprake is van een groot potentieel aan concurrentie.
7.4.2 Naar het oordeel van het College blijkt uit het bestreden besluit dat de conclusie van OPTA, dat op de markt voor >2Mbit/s-terminating sprake is van één specifiek potentieel mededingingsprobleem, berust op haar analyse dat de markt voor het overige daadwerkelijk concurrerend is. Deze conclusie zou tevens gelden voor MDF-backhaul, maar vanwege de omstandigheid dat het tijd kost om daadwerkelijk een concurrerend aanbod te kunnen doen, dienen afnemers gedurende deze tijd te worden beschermd tegen een beëindiging door KPN van lopende contracten. In zoverre acht het College het, anders dan ACT stelt, niet onbegrijpelijk dat OPTA niet op dezelfde wijze belang heeft toegekend aan potentiële mededingingsproblemen als zij heeft gedaan op de markt voor 2Mbit/s-terminating. Naar het oordeel van het College dient dan ook allereerst de vraag te worden beantwoord of de analyse van de concurrentie op de markt voor
>2Mbit/s-terminating juist is geweest. Het College overweegt als volgt.
7.4.3 ACT heeft in wezen aangevoerd dat de dominantieanalyse aan de hand van de diverse dominantiefactoren onjuist is vanwege de verkeerde conclusies die OPTA trekt uit de door haar samengestelde glaskaart. Het College deelt dit standpunt niet, reeds omdat de door OPTA onderzochte dominantiecriteria wijzen op het bestaan van daadwerkelijke concurrentie, onafhankelijk van de glaskaart. De glaskaart speelt, zoals OPTA terecht heeft betoogd, vooral een rol bij de vaststelling dat er daarnaast een belangrijk potentieel aan concurrentie is.
Ten aanzien van het criterium netwerkdekking heeft OPTA in dit verband met juistheid overwogen dat, anders dan bij het koperen aansluitnetwerk het geval is, het glasvezelnetwerk van KPN geen 100%-dekking heeft en dat andere aanbieders weliswaar een kleinere dekking hebben, maar dat zij er gezamenlijk wel voor zorgen dat er in vrijwel ieder gebied met significante vraag naast KPN minimaal één concurrent actief is. OPTA noemt in dat verband de gezamenlijke kabelmaatschappijen, Eurofiber, BT en Versatel met landelijke netwerken die de meeste steden met meer dan 100.000 inwoners verbinden, diverse gemeentelijke initiatieven, diverse kleinere aanbieders als Enertel, Carrier1 en Global Voice en daarnaast internationaal georiënteerde bedrijven als COLT, Global Crossing, Level3, Interoute en MCI. Nu blijkt dat concurrerende aanbieders daadwerkelijk actief zijn, kunnen de grieven van ACT met betrekking tot de glaskaart aan deze constatering niet afdoen.
Ten aanzien van de schaalvoordelen heeft OPTA overwogen dat KPN geen significant voordeel uit haar schaalgrootte behaalt. Door de verdere uitrol van KPN zijn weliswaar de marginale kosten (het graven naar de klantlocatie) mogelijk lager dan bij andere aanbieders, maar daar staat tegenover dat deze uitrol tevens hogere vaste kosten met zich brengt, welk nadeel zich bij de concurrentie niet voordoet. Overigens is het verschil met de tweede aanbieder die ook kostenvoordelen uit schaalgrootte heeft, beperkt. Het College ziet in de grieven inzake de glaskaart geen grond om aan de juistheid van het standpunt, dat schaalvoordelen niet significant bijdragen aan de marktmacht van KPN, te twijfelen.
Ten aanzien van de beoordeling van de breedtevoordelen en product- of dienstendiversificatie heeft de glaskaart volgens ACT geen rol gespeeld, zodat haar grieven daartegen niet zijn gericht. Ook overigens ziet het College in de grieven van ACT inzake de glaskaart geen grond om het gebruik ervan als aanvulling op de dominantieanalyse niet te aanvaarden.
7.4.4 In dictum xxxi heeft OPTA KPN op de wholesalemarkt voor terminatingverbindingen van >2Mbit/s de verplichting opgelegd om bij het opzeggen van reeds verleende toegang een opzegtermijn van minimaal negen maanden in acht te nemen en gedurende die opzegtermijn de bestaande leveringen voor te zetten onder de voorwaarden en tarieven zoals die golden op basis van het oude wettelijk kader. ACT acht deze verplichting, die moet voorkomen dat de afnemer geen alternatief heeft voor de gereguleerde MDF-backhaul verbinding van KPN, niet passend vanwege de te korte opzegtermijn. ACT stelt dat alleen een termijn van minimaal twee jaar voldoende is om een alternatief aanbod te verkrijgen. OPTA heeft berekend dat minimaal zes maanden nodig zijn om de nieuwe aansluiting feitelijk te realiseren, waaraan een periode van drie maanden voor effectieve onderhandelingen moet worden toegevoegd. Het College acht deze termijn niet onredelijk en stelt vast dat ACT geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen voor het standpunt dat alleen een termijn van twee jaar of langer voldoende is, wil in een daadwerkelijk alternatief voor de verbinding van KPN kunnen worden voorzien. Het beroep van ACT kan op dit punt dan ook niet slagen.
7.5 ACT heeft voorts aangevoerd dat OPTA ten onrechte KPN niet heeft aangewezen als AMM aanbieder op de markt voor trunkverbindingen.
7.5.1 Hoofdstuk 15 van het bestreden besluit bevat de dominantieanalyse van OPTA betreffende de markt voor trunkverbindingen, verbindingen tussen regionale knooppunten in een netwerk. Deze markt bestaat voor een groot deel uit interne leveringen.
Trunkverbindingen worden gebruikt als onderdeel van een samengestelde dienst met een terminatingverbinding of als bouwsteen voor de verbinding voor retaildiensten tussen twee regio's. In de dominantieanalyse stelt OPTA vast dat het marktaandeel van KPN van 50 tot 60% mogelijk duidt op dominantie van KPN, maar dat daarnaast andere criteria van belang zijn voor de beoordeling van de marktmacht. Met name gaat het daarbij om de vraag of als gevolg van de door OPTA in het onderhavige besluit opgelegde verplichtingen op de markten voor verbindingen van <2Mbit/s- en 2Mbit/s-terminating KPN voldoende gedisciplineerd wordt door de levering van gelijkwaardige producten door concurrenten.
In dat verband acht OPTA van belang hoeveel aanbieders met hun trunknetwerk zijn gekoppeld op de zeventien clusterpuntlocaties (regionale knooppunten) van KPN, waar terminatingverbindingen kunnen worden ingekocht.
OPTA heeft geconstateerd dat twee aanbieders op alle zeventien clusterpunten aanwezig zijn en een derde op zestien punten. Een beperkt aantal aanbieders is uitgerold naar een kleiner aantal clusterpuntlocaties. Naar aanleiding van de bedenkingen tegen het ontwerpbesluit heeft OPTA voorts nader onderzocht of de drie aanbieders die tot (vrijwel) alle clusterpunten zijn uitgerold over een eigen trunknetwerk beschikken, hetgeen voor twee van hen het geval blijkt te zijn, terwijl de derde heeft aangegeven daarvoor op twee locaties nog van KPN afhankelijk te zijn. OPTA heeft op basis van haar bevindingen geconcludeerd dat er op de trunkmarkt daadwerkelijke concurrentie is van drie alternatieve aanbieders. Voorts bestaat volgens OPTA flinke prijsconcurrentie ten aanzien van trunkdiensten, zodanig, dat concurrenten bij haar hebben geklaagd over de lage tarieven van KPN. OPTA heeft deze tarieven onderzocht en vastgesteld dat deze niet zo laag zijn dat sprake is van marge-uitholling. In het verweerschrift heeft OPTA er voorts op gewezen dat de glaskaart bij deze analyse geen rol heeft gespeeld, omdat niet van belang is waar het glasvezelaanbod zich bevindt, maar slechts bepalend is of is uitgerold naar de clusterpunten, hetgeen door OPTA kon worden vastgesteld op basis van gegevens die door marktpartijen zelf zijn verstrekt.
7.5.2 Anders dan ACT heeft betoogd, acht het College de stellingen van OPTA, dat het trunknetwerk drie keer is gedupliceerd en dat sprake is van prijsconcurrentie, voldoende onderbouwd in het bestreden besluit. De glaskaart heeft geen rol gespeeld in de dominantieanalyse. Het beroep van ACT is op dit punt derhalve ongegrond.
7.6 Volgens ACT heeft OPTA ten onrechte KPN niet aangewezen als houder van AMM op de retailmarkt voor 2Mbit/s-huurlijnen.
7.6.1 In paragraaf 17.2 van het bestreden besluit heeft OPTA de markt voor 2Mbit/s-huurlijnen geanalyseerd in aanwezigheid van de wholesaleverplichtingen op de markt voor 2Mbit/s-terminating en ontbundelde toegang. Het marktaandeel van KPN bedraagt op de - voorheen gereguleerde - retailmarkt voor 2 Mbit/s-huurlijnen 30 tot 40%. OPTA heeft wederom de dominantieanalyse uitgevoerd aan de hand van een beoordeling van de in de Richtsnoeren genoemde factoren die van invloed zijn op het bestaan van marktmacht. Het College is van oordeel dat OPTA in het bestreden besluit voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat KPN op deze markt geen AMM-positie heeft en overweegt daartoe het volgende.
In het bestreden besluit heeft OPTA vastgesteld dat alternatieve aanbieders tegen kostengeoriënteerde tarieven wholesalebouwstenen voor 2Mbit/s-huurlijnen kunnen kopen, waardoor KPN niet of nauwelijks over dekkingsvoordelen vanwege haar verticale integratie beschikt. KPN profiteert volgens OPTA van schaalvoordelen, maar deze zijn vanwege het relatief lage marktaandeel beperkt in omvang. OPTA noemt hiernaast breedtevoordelen en voordelen in verband met product- en dienstendiversificatie. In aanwezigheid van wholesaleregulering, in de vorm van de levering van een ontbundelde aansluitlijn (ULL) en 2Mbit/s-terminatingverbindingen tegen kostengeoriënteerde tarieven, kunnen de andere aanbieders de infrastructuur van KPN echter dupliceren - in aanvulling op hun fysieke aanwezigheid met eigen infrastructuur -, met concurrentiedruk als gevolg. De gegevens uit het marktonderzoek tonen aan dat de andere aanbieders daadwerkelijk huurlijnen leveren met behulp van aansluitingen over eigen glasinfrastructuur, waarmee de aanwezigheid van glasinfrastructuur op glaskaart 5 wordt bevestigd. Dit verklaart dan weer het relatief lage marktaandeel van KPN op de retailmarkt van 2Mbit/s-huurlijnen (30 tot 40%), waarop, anders dan ACT meent, de aanwezigheid van huurlijnen op basis van de zogenaamde symmetrische DSL-verbindingen geen invloed uitoefent, omdat deze verbindingen, zoals OPTA overtuigend heeft aangegeven, niet in Nederland worden aangeboden.
7.6.2 Ondanks de aanwezigheid van toetredingsbarrières duidt het totaalbeeld in de visie van OPTA dan ook niet op een AMM-positie van KPN. Het College heeft in hetgeen ACT heeft aangevoerd geen aanleiding gezien daar anders over te oordelen, zodat haar grief betreffende de dominantieanalyse op de markt voor 2Mbit/s-huurlijnen niet kan slagen.
7.7 ACT heeft ten aanzien van de retailmarkten voor huurlijnen, waaronder die welke behoren tot het minimumpakket, betoogd dat OPTA ten onrechte geen ondergrenstariefregulering heeft opgelegd.
7.7.1 In het verweerschrift heeft OPTA zich ten aanzien van een mogelijke prijssqueeze tussen wholesale 2Mbit/s-terminating en ISDN 30-retailaansluitingen op het standpunt gesteld dat KPN op de betrokken retailmarkten voor vaste telefonie is aangewezen als houder van AMM en dat aan KPN verplichtingen zijn opgelegd, waaronder ondergrensregulering, om het ontstaan van prijssqueeze te voorkomen. De ISDN30-retailaansluitingen vallen hieronder, zodat de wens van ACT reeds in vervulling is gegaan.
ACT heeft dit niet weersproken en de opgelegde verplichtingen zijn door het College in zijn uitspraak van 14 mei 2007 (AWB 06/121 t/m 124, <www.rechtspraak.nl>, LJN BA 4935) in stand gelaten, zodat de grief van ACT naar het oordeel van het College wegens het ontbreken van feitelijke grondslag niet kan slagen.
7.7.2 Ten aanzien van de retailmarkten voor 2Mbit/s- en >2Mbit/s-huurlijnen, alsmede die voor datacom-koper en datacom-glas, heeft OPTA zich op het standpunt gesteld dat, omdat deze markten concurrerend zijn bevonden en er derhalve geen houder van AMM is aangewezen, geen verplichtingen kunnen (of hoeven te) worden opgelegd.
Gelet op hetgeen hierboven in paragraaf 7.4.2 is overwogen over de dominantieanalyse op de markt voor 2Mbit/s-huurlijnen en nu ACT niet heeft bestreden dat de retailmarkten voor >2Mbit/s-huurlijnen, datacom-koper en datacom-glas concurrerend zijn, onderschrijft het College het standpunt van OPTA.
7.7.3 Naar aanleiding van de gelijkluidende zienswijze van ACT ten aanzien van ondergrensregulering op de markten voor analoge en <2Mbit/s-huurlijnen, waarop KPN is aangewezen als houder van AMM, heeft OPTA in het bestreden besluit in randnummer 1908 overwogen, dat op deze markten geen potentieel mededingingsprobleem bestaat dat om ondergrensregulering vraagt. Dit komt omdat op deze markten niet of nauwelijks concurrentie bestaat en deze zich ook niet ontwikkelt, omdat nieuwe aanbieders niet deze "klassieke" huurlijnen aanbieden, maar in de behoefte van eindgebruikers voorzien door datacomoplossingen. Omdat alternatieve aanbieders zich aldus niet op deze markten (zullen) richten, heeft OPTA geen aanleiding gezien voor de verwachting dat prijssqueeze een reëel probleem zal zijn op deze markten.
In hetgeen ACT ter zake heeft gesteld, ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat OPTA zich niet op goede gronden op dit standpunt heeft kunnen stellen en daarom terecht heeft afgezien van ondergrensregulering. Het beroep van ACT kan op dit punt dan ook niet slagen.
7.8 ACT heeft voorts aangevoerd dat de wijze waarop OPTA de verplichting tot het bekendmaken van een referentieaanbod op de markten voor <2Mbit/s- en 2Mbit/s-terminating heeft ingevuld in te algemene bewoordingen is gesteld. OPTA heeft daarom ten onrechte niet bepaald dat referentieaanbiedingen van KPN actief moeten worden getoetst en goedgekeurd en dat zij drie jaar moeten gelden.
7.8.1 In onderdeel xxviii van het dictum van het bestreden besluit heeft OPTA op grond van artikel 6a.9, vijfde lid, Tw invulling gegeven aan de verplichting van KPN om een referentieaanbod bekend te maken, door te bepalen dat (a) in het referentieaanbod alle voor toegang relevante informatie moet zijn opgenomen, (b) het referentieaanbod in ieder geval op elektronische wijze moet worden bekendgemaakt op de website van de AMM-partij en (c) vóór inwerkingtreding van het referentieaanbod een kopie aan OPTA moet worden aangeboden. Verder heeft OPTA in randnummer 1099 van het bestreden besluit nadere details opgenomen over hetgeen ten minste in het referentieaanbod dient te worden opgenomen. Het betreft 11 punten, waarin de relevante informatie met betrekking tot de toegangsdienst staat beschreven.
7.8.2 In het verweerschrift stelt OPTA dat zij zich bewust is van de discussie over het referentieaanbod voor interconnecterende huurlijnen, waarop ACT terecht heeft gewezen, en dat deze discussie mede aanleiding is geweest om de hierboven genoemde lijst van 11 punten op te stellen. Het is volgens OPTA evenwel niet mogelijk om van tevoren aan KPN voor te schrijven hoe haar referentieaanbod eruit moet zien, omdat het KPN binnen de grenzen van de wet en het marktanalysebesluit vrij staat om haar aanbod zelf te bepalen. Het moet KPN ook vrij staan haar dienstenaanbod te ontwikkelen, ook gedurende de reguleringsperiode, zodat geen aanleiding bestaat – en overigens ook geen mogelijkheid – om te bepalen dat KPN haar aanbod in deze periode niet mag wijzigen. OPTA zal zonodig wel gebruik maken van de mogelijkheid om KPN aanwijzingen te geven met betrekking tot het referentieaanbod, indien dit aanbod niet in overeenstemming is met de daarvoor geldende verplichtingen. Dit is echter iets anders dan het referentieaanbod vooraf goedkeuren, zoals ACT wenst, aangezien de Tw daarvoor geen wettelijke basis verschaft, aldus OPTA.
7.8.3 Naar het oordeel van het College heeft ACT, mede gelet op de nadere detaillering in randnummer 1099 van het bestreden besluit, nagelaten om concreet te beargumenteren in welk opzicht de voorschriften, die in het bestreden besluit aan de verplichting tot het bekendmaken van een referentieaanbod zijn verbonden, in te algemene bewoordingen zijn gesteld. In zoverre kan de grief naar het oordeel van het College dan ook geen doel treffen. Voorts biedt artikel 6a.9 Tw, zoals OPTA terecht heeft gesteld, geen mogelijkheid om een referentieaanbod vooraf goed te laten keuren en derhalve evenmin de mogelijkheid om een referentieaanbod voor de door ACT gewenste duur van drie jaar goed te keuren.
De verplichting om een referentieaanbod bekend te maken geldt evenwel in beginsel gedurende de gehele reguleringsperiode en daarnaast kan OPTA – en zal zij dat gelet op het verweerschrift zo nodig ook doen – actief een bekendgemaakt referentieaanbod van KPN toetsen en bij gebleken gebreken aan KPN aanwijzingen geven. ACT heeft naar het oordeel van het College niet aannemelijk gemaakt dat aldus niet afdoende is gewaarborgd dat het referentieaanbod de benodigde relevante informatie bevat. Gelet hierop, geeft de grief van ACT geen aanleiding het bestreden besluit op dit punt te vernietigen.
7.9 ACT heeft aangevoerd dat moet worden betwijfeld of de formulering van de AMM-aanwijzing in het bestreden besluit zich wel verdraagt met het Europese mededingingsrecht en artikel 81 EG in het bijzonder, nu OPTA als houder van AMM heeft aangewezen "Koninklijke KPN N.V. en haar groepsmaatschappijen".
7.9.1 In het verweerschrift heeft OPTA uiteengezet dat ingevolge artikel 2:24b BW onder "groep" dient te worden verstaan een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden, en dat groepsmaatschappijen rechtspersonen en vennootschappen zijn die met elkaar in een groep zijn verbonden. OPTA heeft met de formulering in het bestreden besluit beoogd om naast Koninklijke KPN N.V. ook de ondernemingen die onder de definitie van groepsmaatschappij vallen onder het bereik van de aanwijzing te brengen. Volgens OPTA zal overigens de uitleg die aan dit begrip wordt gegeven niet verschillen van de uitleg die aan het begrip "onderneming" wordt gegeven in het kader van concentratietoezicht. Ter zitting heeft OPTA hieraan nog toegevoegd dat het mede aanwijzen van de groepsmaatschappijen juist is ingegeven door de wens te voorkomen dat bepaalde onderdelen van het concern van KPN onverhoopt buiten de AMM-aanwijzing zouden vallen.
7.9.2 In het bestreden besluit heeft OPTA Koninklijke KPN N.V. en haar groepsmaatschappijen aangewezen als onderneming met AMM bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, Tw. Het College vermag niet in te zien dat OPTA aldus een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het Europese mededingingsrechtelijke begrip "onderneming", nu uit artikel 1.1, aanhef en onder s, in samenhang gelezen met onder r, Tw volgt dat een als houder van AMM aangewezen onderneming een onderneming is in de zin van artikel 81, eerste lid, EG, die alleen of tezamen met andere ondernemingen over een economische kracht beschikt die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen. Dit brengt naar het oordeel van het College mee dat in voorkomend geval bij de uitleg van het begrip "onderneming met een AMM" aansluiting dient te worden gezocht bij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake ondernemingen met een economische machtspositie, waaronder tevens begrepen de jurisprudentie inzake tot een economische eenheid behorende ondernemingen (zie onder meer uitspraken van 4 mei 1988, zaak 30/87, Bodson, Jur. blz. 2479, punten 19-21, en van 24 oktober 1996, zaak C-73/95 P, Viho Europe, Jur. blz. I-5457, punten 15-17 en de daar aangehaalde jurisprudentie). Dat OPTA naast Koninklijke KPN N.V. ook haar groepsmaatschappijen heeft aangewezen als onderneming in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder s, Tw, kan in de praktijk dan ook hooguit als een uitbreiding van de AMM-aanwijzing worden aangemerkt en niet, zoals ACT kennelijk vreest, als een beperking. Het beroep dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.
7.10 KPN heeft verschillende grieven gericht tegen de op de retailmarkten voor analoge huurlijnen nationaal en huurlijnen van <2Mbit/s opgelegde verplichting, die inhoudt dat termijnkortingen niet zijn toegestaan.
7.10.1 Allereerst heeft KPN aangevoerd dat artikel 6a.13 Tw OPTA verplicht zich normerend uit te laten over de tariefhoogte als zij een prijsmaatregel wil opleggen. Slechts als een maatregel met betrekking tot de hoogte van tarieven wordt opgelegd, kan als sequeel daarvan ook iets bepaald worden over een kortingsregeling.
Dat een beslissing op grond van artikel 6a.13 Tw zich in eerste instantie moet richten op de hoogte van tarieven valt, zo heeft KPN ter zitting naar voren gebracht, ook af te leiden uit het feit dat het tweede lid van artikel 6a.13 Tw OPTA, als zij een tariefverplichting op grond van het eerste lid oplegt, ertoe verplicht om daarbij ook het gebruik van een kostentoerekeningssysteem op te leggen. Gelijke verplichting vloeit ook voort uit artikel 17, vierde lid, van de Universeledienstrichtlijn. Een kostentoerekeningssysteem strekt ertoe het niveau van onder- en/of bovengrenzen te kunnen bepalen. De verplichting om een dergelijk systeem te hanteren zou inhoudsloos zijn ingeval van het enkel opleggen van een verbod op termijnkortingen.
Het College overweegt met betrekking tot dit laatste argument dat, wat er verder in het algemeen van die verplichting om een kostentoerekeningssysteem op te leggen ook zij, artikel 6a.13, tweede lid, Tw in elk geval ook uitdrukkelijk in de mogelijkheid voorziet om die verplichting afzonderlijk van enige andere verplichting op te leggen. De wetgever gaat er derhalve vanuit dat de verplichting een kostentoerekeningssysteem te hanteren zeer wel een functie kan hebben als deze niet strekt tot het vaststellen van onder- of bovengrenzen als door KPN bedoeld. Voor de door KPN bepleite systematische interpretatie bestaat derhalve geen grond.
Ook overigens vindt het College geen aanleiding de door KPN voorgestelde interpretatie van artikel 6a.13 Tw te volgen. De aan KPN opgelegde verplichting om geen termijnkortingen toe te passen valt naar het oordeel van het College zeer wel aan te merken als een verplichting betreffende de hoogte van het tarief. Artikel 6a.2 Tw verplicht uitdrukkelijk om verplichtingen slechts op te leggen voorzover deze als passend beschouwd kunnen worden. Derhalve moet een interpretatie die OPTA de mogelijkheid zou onthouden een relatief minder ingrijpende remedie op te leggen, zodat zij in voorkomend geval naar een onnodig zwaar middel zou moeten uitwijken, van de hand worden gewezen.
7.10.2 Het College ziet voorts geen grond voor het oordeel dat OPTA handelt met een onjuiste intentie, omdat het door haar gestelde verbod op het hanteren van termijnkortingen de uitwerking zou hebben dat KPN geen contracten met een bepaalde minimumduur meer kan aanbieden, althans zo begrijpt het College de grief inzake de schending van artikel 3.3 Awb. OPTA heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift overtuigend uiteengezet dat de markten van de analoge huurlijnen en de huurlijnen van <2Mbit/s op termijn zullen worden vervangen door de nieuwere datacom-koper diensten. Gezien de zeer sterke AMM-positie van KPN op de ‘oude’ markten (100% bij analoge huurlijnen en 95-99% bij huurlijnen <2Mbit/s) is voldoende aannemelijk dat KPN de mogelijkheid en de prikkel heeft tot ‘horizontal leveraging’. Het verstrekken van kortingen in ruil voor een lange contractsduur bij KPN past in deze strategie en OPTA heeft toereikend gemotiveerd waarom zij wil voorkomen dat de afnemers van klassieke huurlijnen hierdoor worden beperkt in hun mogelijkheid om naar een andere aanbieder dan KPN over te stappen. De oplegging van de verplichting om geen mededingingsbeperkende tariefstelling te hanteren is ingegeven door de wens de concurrentie op de opkomende markten te bevorderen en gelet op hetgeen in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder a Tw op dit stuk aan OPTA is opgedragen valt niet in te zien, dat OPTA haar bevoegdheid aldus gebruikt voor een ander doel dan met de Tw beoogd.
7.10.3 Kenmerkend voor ‘horizontal leveraging’ is dat de AMM-aanbieder zijn marktmacht van de ene markt overhevelt naar een of meer andere, nauw verwante markten en die macht daar poogt te hanteren om de concurrentie uit te sluiten. Inherent aan dit op de betreffende retailmarkten door OPTA gesignaleerde mededingingsprobleem is, dat de opgelegde verplichting ter bestrijding ervan haar uitwerking op de aanpalende markt(en) zal hebben. Het College ziet in de Tw dan ook geen grond voor het oordeel dat de opgelegde verplichting niet passend is enkel en alleen vanwege het beoogde, ruime effect ervan.
7.10.4 Het standpunt van KPN dat eindgebruikers, gezien de te verwachten uitfasering van de beide retailhuurlijnenmarkten, juist belang hebben bij goedkope langetermijncontracten met KPN, ziet eraan voorbij dat eindgebruikers op termijn primair belang hebben bij de ontwikkeling van een daadwerkelijke concurrerende markt voor datacommunicatiediensten. Bovendien, zo stelt OPTA terecht, richt de opgelegde verplichting zich niet op het tegengaan van contracten met een lange duur, maar op het tegengaan van kortingen die tot doel hebben de eindgebruiker aan zich te binden. Indien de eindgebruiker aan leveringszekerheid door KPN de voorkeur geeft, staat niets aan het sluiten van een contract voor langere duur in de weg. De grief van KPN, dat de maatregel disproportioneel is, stuit op deze keuzevrijheid af.
7.10.5 Het verbod op termijnkortingen staat niet in de weg aan het kunnen vragen van betaling van resterende termijnen, boete of schadevergoeding bij voortijdige beëindiging van contracten, zo heeft OPTA in het verweerschrift benadrukt. Het College ziet geen grond om daar anders over te oordelen. De grief van KPN, dat OPTA zou verbieden dat KPN nakoming vordert van voortijdig beëindigde contracten of redelijke boetes int danwel schadevergoeding eist ter compensatie van door vroegtijdige beëindiging gederfde omzet, kan dan ook niet slagen.
Hetzelfde geldt voor de meer algemene grief van KPN, dat niet duidelijk is waarin de onderhavige markten zich onderscheiden van andere markten waar OPTA geen verbod op termijnkortingen heeft opgelegd. Terecht heeft OPTA vastgesteld dat KPN op de onderhavige markten, waarop zij uitzonderlijk hoge marktaandelen heeft, de mogelijkheid en de prikkel heeft om termijnkortingen aan te bieden. Voorzover KPN meent dat OPTA handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft KPN niet gemotiveerd dat hier sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.
7.10.6 Tot slot ziet het College geen grond voor het oordeel dat het verbod op termijnkortingen te absoluut of te algemeen is gesteld vanwege het algemene karakter ervan. In het bestreden besluit heeft OPTA, mede aan de hand van een voorbeeld, uitgelegd dat de term termijnkorting betrekking heeft op een korting die hoger is naarmate de (minimale) contractduur waarvoor een afnemer tekent bij het aangaan van het contract, langer is. Daarnaast heeft OPTA, zoals het College hiervoor heeft overwogen, toereikend gemotiveerd waarom een verbod op termijnkortingen de aangewezen maatregel is om het gesignaleerde mededingingsprobleem op de beide retailhuurlijnenmarkten tegen te gaan. Aldus is de maatregel voldoende afgestemd op de specifieke situatie en kan niet worden staande gehouden dat het verbod onderscheidend vermogen mist.
7.11 Ten aanzien van de grieven die KPN in de bijlagen van haar aanvullend beroepschrift heeft aangevoerd tegen de annexen A, B, C en E bij het bestreden besluit heeft KPN uitsluitend haar grief B2 tegen annex B nader onderbouwd. In de uitspraak van 2 mei 2007 inzake de marktanalyse ontbundelde toegang heeft het College de gelijkluidende grief B2 van KPN in dat beroep ongegrond verklaard. Het College ziet geen reden om over deze grief thans anders te oordelen. Voor de overige grieven verwijst het College naar de bespreking van de gelijkluidende grieven in de eerdervermelde WLR-uitspraak. Dit brengt mee dat de grieven A4, A5, A6, B5, B6, B7, E3 en E4, die zijn gericht tegen respectievelijk de annexen A, B en E bij het bestreden besluit gegrond worden verklaard, nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die in het onderhavige geval tot een andere uitkomst zouden moeten leiden.
7.12 Uit het voorgaande volgt dat het beroep van ACT ongegrond is. Het beroep van KPN is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voorzover het betreft de gegrond verklaarde grieven A4, A5, A6, B5, B6, B7, E3 en E4, die zijn gericht tegen respectievelijk de annexen A, B en E bij het bestreden besluit. Naar het oordeel van het College ligt het in de rede om te volstaan met een gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit, omdat de terecht voorgedragen grieven betrekking hebben op ondergeschikte elementen van het bestreden besluit en deze niet de kern van dit besluit raken. Het College zal OPTA opdragen om met inachtneming van deze uitspraak op één, in paragraaf 8 van deze uitspraak genoemd punt, een nieuw besluit te nemen. Onder verwijzing naar het ter zake overwogene in de WLR-uitspraak, is het College van oordeel dat OPTA niet verplicht is eerst een nieuw ontwerpbesluit te nemen.
7.13 Het College ziet geen termen voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van ACT. Voor de vergoeding van de proceskosten van KPN met toepassing van artikel 8:75 Awb bestaat wel aanleiding. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor KPN vastgesteld op € 1.288,00, op basis van 2 punten tegen een waarde van € 322,-- per punt (indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting). Daarbij is een wegingsfactor 2 toegepast, omdat naar het oordeel van het College sprake is van een zeer zware zaak.