3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellant komt in beroep niet op tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel B, zodat in beroep alleen klachtonderdeel A aan de orde is.
3.2 Blijkens rubriek 3 ‘Klacht’ van de bestreden tuchtbeslissing betreft klachtonderdeel A het verwijt dat betrokkene tijdens de zitting van 28 oktober 2003 het College heeft misleid door een niet met het rapport van 11 januari 2000 meegestuurde aanbiedingsbrief voor waar (dan wel verzonden) en bekend aan appellant te houden, waarmee betrokkene in strijd heeft gehandeld met artikel 5 GBR 1994. Appellant betoogt dat de raad van tucht klachtonderdeel A ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Voorts betoogt appellant dat de raad van tucht ten onrechte niet wilde oordelen over de inhoud van de aanbiedingsbrief. Dit betoog begrijpt het College aldus dat de raad van tucht niet volledig op klachtonderdeel A heeft beslist.
Betrokkene heeft in zijn reactie op het beroep zijn voor de raad van tucht gevoerde verweer, inhoudende dat de klacht niet inhoudelijk kan worden beoordeeld en om deze reden als ongegrond zou moeten worden afgewezen, vanwege het ne bis in idem-beginsel, herhaald. Daarbij heeft betrokkene gewezen op het feit dat appellant eerder, namelijk in oktober 2001 een klacht tegen betrokkene heeft ingediend en dat het College bij uitspraak van 9 december 2003 (AWB 03/92, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AO1596) de klacht ongegrond heeft verklaard.
Het College zal eerst ingaan op het betoog van appellant over de ongegrondverklaring van klachtonderdeel A (3.3) en vervolgens op diens betoog dat de raad van tucht niet volledig op dit klachtonderdeel heeft beslist (3.4). Hierbij zal het College het door betrokkene aangevoerde ne bis in idem-beginsel betrekken.
3.3 Met betrekking tot het preliminaire verweer van betrokkene overweegt het College dat het ne bis in idem-beginsel meebrengt dat handelen van betrokkene dat reeds voorwerp is geweest van een door appellant ingediende klacht die door de raad van tucht is beoordeeld, niet andermaal door deze klager aan de raad van tucht kan worden voorgelegd. Ten aanzien van klachtonderdeel A, zoals weergegeven en beoordeeld door de raad van tucht, deelt het College niet het standpunt van betrokkene dat dit klachtonderdeel niet wezenlijk verschilt van de inhoud van de klacht waarover (de raad van tucht en) het College reeds eerder heeft geoordeeld. Onderhavige klacht ziet immers op de beweerdelijke misleiding van het College ter zitting van 28 oktober 2003 door tijdens deze zitting de aanbiedingsbrief van betrokkene van 11 januari 2000 ter sprake te brengen. Aangezien de gedraging die een bezwaar jegens betrokkene doet rijzen eerst heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2003, kan de klacht die in oktober 2001 is ingediend – en die door de raad van tucht werd beoordeeld in zijn beslissing die voorwerp was van meergenoemde uitspraak van het College van
9 december 2003 – uit zijn aard geen betrekking hebben op deze gedraging. De raad van tucht heeft klachtonderdeel A, nu dat dus nog geen voorwerp van beoordeling is geweest, terecht in zijn beslissing van 20 maart 2006 inhoudelijk beoordeeld. Gezien hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd is aan de orde of de raad van tucht dit klachtonderdeel A terecht ongegrond heeft verklaard.
Dienaangaande overweegt het College als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene de aanbiedingsbrief op 11 januari 2000 heeft opgesteld. Niet valt in te zien dat betrokkene zulks heeft gedaan met het oogmerk de brief niet te verzenden. Iedere objectief verifieerbare aanwijzing voor een dergelijk oogmerk ontbreekt. Derhalve bestaat geen grond voor de conclusie dat de betrokkene de brief (opzettelijk) niet heeft willen verzenden. Voorzover in weerwil van betrokkenes intentie de brief niet is verzonden, omdat, zoals betrokkene heeft aangegeven de theoretische mogelijkheid bestaat dat zijn secretaresse de brief niet in de enveloppe(s) heeft gedaan waarin het rapport aan appellant en H is verstuurd, ziet het College hierin geen grond voor het oordeel dat betrokkene het College heeft misleid, althans dit heeft willen doen door ter zitting van het College te stellen dat de aanbiedingsbrief op 11 januari 2000 is verzonden.
De raad van tucht heeft klachtonderdeel A in zoverre derhalve terecht ongegrond verklaard. Hetgeen appellant hiertegen in beroep verder naar voren heeft gebracht leidt het College niet tot een ander oordeel. Het beroep van appellant moet in zoverre worden verworpen.
3.4 Met betrekking tot het betoog van appellant dat de raad van tucht niet volledig op klachtonderdeel A heeft beslist overweegt het College als volgt.
3.4.1 Ingevolge het in titel II opgenomen artikel 44, eerste lid, Wet RA dient de beslissing van de raad van tucht, op straffe van nietigheid, met redenen te zijn omkleed. De motivering moet enerzijds zowel de betrokken accountant als de klager in staat stellen hun rechten te verdedigen en moet anderzijds het College in staat stellen zijn rechterlijke taak te vervullen. Deze verplichting brengt mee dat de raad van tucht moet reageren op de essentie van de klacht, zonder dat evenwel op ieder detail behoeft te worden ingegaan.
Blijkens het klaagschrift maakt appellant betrokkene in klachtonderdeel A mede het verwijt dat betrokkene ook met de inhoud van de aanbiedingsbrief van 11 januari 2000 het College heeft willen misleiden. De verduidelijking in het beroepschrift en de toelichting ter zitting van het College bevestigen deze interpretatie. Naar het oordeel van het College kan daarvan niet worden staande gehouden dat dit niet tot de essentie van klachtonderdeel A behoort, zodat de raad van tucht hierop ten onrechte niet heeft beslist.
3.4.2 Dit betekent dat het beroep gegrond is voorzover het betreft het onvolledig beslissen op klachtonderdeel A door de raad van tucht en dat de bestreden tuchtbeslissing, voorzover in beroep aan de orde, in zoverre moet worden vernietigd. Het College kan het onbeslist gebleven gedeelte van klachtonderdeel A, gezien de beschikbare gegevens, zelf afdoen.
Dienaangaande overweegt het College als volgt.
3.4.3 De aanbiedingsbrief van 11 januari 2000 luidt, voorzover hier van belang, als volgt: