Dat OPTA de aan andere vaste aanbieders dan KPN opgelegde toegangsverplichtingen niet heeft gespecificeerd roept vragen op, omdat uit het bestreden besluit niet duidelijk blijkt of dit betekent dat OPTA andere vaste andere aanbieders minder toegangsverplichtingen heeft willen opleggen dan KPN. Als OPTA alle vaste aanbieders dezelfde toegangsverplichtingen heeft willen opleggen, valt niet zonder meer in te zien waarom zij alleen de aan KPN opgelegde toegangsverplichtingen heeft gespecificeerd. Als OPTA andere vaste aanbieders minder toegangsverplichtingen heeft willen opleggen dan KPN, rijst de vraag welke aan KPN opgelegde verplichtingen volgens OPTA niet gelden voor andere vaste aanbieders en wat daarvan de reden is. Het bestreden besluit roept op dit punt een rechtsonzekere situatie in het leven. Gezien het grote belang van toegang ten behoeve van vaste gespreksafgifte had OPTA naar het oordeel van het College duidelijk(er) moeten maken of en, zo ja, waarom de reikwijdte van de aan KPN onderscheidenlijk de andere vaste aanbieders opgelegde toegangsverplichting(en) verschilt.
9.18.3 Grief D van KPN slaagt derhalve.
9.18.4 Het College zal het beroep van KPN gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 Awb vernietigen, voorzover OPTA zich daarin op het standpunt stelt dat de aan andere vaste aanbieders dan KPN opgelegde toegangsverplichtingen geen specificatie behoeven. Het College zal OPTA opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarin deugdelijk wordt gemotiveerd waarom het niet passend is de andere vaste aanbieders gespecificeerde toegangsverplichtingen op te leggen of waarin de aan (sommige of alle) andere vaste aanbieders opgelegde toegangsverplichtingen alsnog worden gespecificeerd.
9.18.5 Het College wijst er voor alle duidelijkheid op dat de gegrondheid van grief D van KPN niet leidt tot vernietiging van bij het bestreden besluit opgelegde toegangsverplichtingen.
9.18.6 Het College zal bepalen dat OPTA het door KPN betaalde griffierecht van € 276,-- aan haar vergoedt.
Het College ziet voorts aanleiding OPTA te veroordelen in de proceskosten van KPN in de eigen beroepsprocedure. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 1.288,-- (1 punt ter waarde van € 322,-- voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, in beide gevallen wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaak; geen vergoeding voor de spontaan ingediende reactie van 27 november 2006 van KPN op de nadere memorie van OPTA en voor de spontaan ingediende reactie van 4 december 2006 van KPN op het verweerschrift van OPTA).
9.19 Grief 4 van Tele2 houdt in dat OPTA ten onrechte geen toegangsverplichtingen heeft opgelegd op de markt(en) voor gespreksafgifte op 084- en 087-nummers.
9.19.1 In het bestreden besluit en in reactie op deze grief van Tele2 heeft OPTA naar het oordeel van het College deugdelijk gemotiveerd waarom zij op deze markt geen toegangsverplichtingen heeft opgelegd. Het gaat om bereikbaarheidsdiensten, waarvoor de afnemer een relatief hoog bedrag betaalt. De aanbieders van 084- en 087-nummers kunnen alleen inkomsten genereren uit inkomend verkeer, omdat de desbetreffende aansluitingen niet gebruikt kunnen worden om zelf te bellen. Onder deze omstandigheden ziet het College geen grond voor het oordeel dat OPTA zich ten onrechte op het standpunt stelt dat aanbieders van deze nummers geen prikkel hebben om toegang ten behoeve van gespreksafgifte te weigeren. Evenmin ziet het College grond voor het oordeel dat de op deze markt wel opgelegde verplichtingen als zodanig een prikkel zouden kunnen opleveren voor toegangsbelemmerende gedragingen.
De ontwikkelingen van VoIP/VoB, met name wat betreft de mogelijkheid dat eindgebruikers ook kunnen bellen vanaf 084- en 087-nummers ('two way access-telefonie'), alsmede de gevolgen daarvan voor de onderhavige bereikbaarheidsdiensten zijn dermate onvoorspelbaar, dat OPTA hierin naar het oordeel van het College terecht geen aanleiding heeft gezien haar marktanalyse reeds thans bij te stellen.
9.19.2 Grief 4 van Tele2 kan derhalve niet slagen.
9.20 Grief E van KPN houdt in dat OPTA de andere vaste aanbieders ten onrechte geen sectorspecifiek discriminatieverbod heeft opgelegd.
9.20.1 Blijkens het bestreden besluit stelt OPTA zich op het standpunt dat andere vaste aanbieders dan KPN een relatief gering aantal eindgebruikers hebben, zodat deze aanbieders ieder voor zich niet in staat zijn de marktwerking te verstoren door te discrimineren.
9.20.2 Naar het oordeel van het College stelt KPN zich terecht op het standpunt dat deze motivering voor het niet opleggen van een sectorspecifiek discriminatieverbod aan de andere vaste aanbieders onvoldoende deugdelijk is. Het gaat om een heterogene groep aanbieders, waaronder aanbieders met tienduizenden en soms honderdduizenden klanten die in de huidige reguleringsperiode naar verwachting marktaandeel kunnen winnen.
Onder deze omstandigheden valt naar het oordeel van het College zonder nadere toelichting, die OPTA niet heeft gegeven, niet zonder meer in te zien dat discriminatie door andere vaste aanbieders dan KPN geen marktverstorende werking zou kunnen hebben.
Door de positie van andere vaste aanbieders dan KPN uitsluitend geïsoleerd te beschouwen, gaat OPTA voorts voorbij aan de mogelijkheid dat een groep andere vaste aanbieders onderling gunstigere afspraken maakt dan met KPN. Zo heeft KPN gesteld dat de kabelmaatschappijen hebben afgesproken elkaars telefoongesprekken op basis van VoB gratis af te wikkelen, hetgeen door de andere partijen niet is weersproken. Deze afspraak heeft betrekking op een aanzienlijke hoeveelheid telefoonverkeer en kan niet zonder meer worden beschouwd als een gedraging die geen relevante gevolgen kan hebben voor de concurrentieverhoudingen.
Hiermee is overigens niet zonder meer gezegd dat de door KPN genoemde afspraak uit mededingingsrechtelijk oogpunt als problematisch moet worden aangemerkt. Het College neemt hierbij in aanmerking dat de kabelmaatschappijen tezamen minder afnemers van vaste telefonie hebben dan KPN en dat KPN, gelet op haar zeer grote marktaandeel op de retailmarkten voor vaste telefonie, veel meer vast telefoonverkeer kan afwikkelen zonder een andere vaste aanbieder te hoeven betalen dan de gezamenlijke kabelmaatschappijen.
Wat hiervan zij, de in het bestreden besluit gegeven algemene en summiere motivering voor het niet opleggen van een sectorspecifiek discriminatieverbod aan de andere vaste aanbieders doet naar het oordeel van het College onvoldoende recht aan de tussen hen onderling bestaande verschillen, het groeiende marktaandeel van een aantal van hen en de navenant toenemende gevolgen van eventuele discriminatie door deze aanbieders op de concurrentieverhoudingen. Het College neemt hierbij in aanmerking dat geen van de partijen heeft gesteld dat de andere vaste aanbieders geen mogelijkheid en prikkel zouden hebben tot discriminerende gedragingen.
9.20.3 In het bestreden besluit heeft OPTA voorts overwogen dat de verplichting redelijke voorwaarden te hanteren voor gespreksafgifte op geografische nummers en 088-nummers een zekere dempende werking heeft op de mate van discriminatie die kan worden toegepast en dat het belang van gespreksafgifte op 084- en 087-nummers voor de aanbieders van deze nummers zo groot is, dat daarvan voldoende stimulans uitgaat om de gevolgen van het hanteren van ongelijke voorwaarden voor de marktwerking bij het aanbieden van telefoondiensten op retailniveau te beperken.
9.20.4 Naar het oordeel van het College kunnen deze niet nader toegelichte stellingen van OPTA niet bijdragen tot de slotsom dat discriminatie door andere vaste aanbieders dan KPN bij het aanbieden van gespreksafgifte geen serieus mededingingsrechtelijk probleem is dat het opleggen van een sectorspecifiek discriminatieverbod rechtvaardigt.
9.20.5 Het College zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb vernietigen, voorzover OPTA zich daarin op het standpunt stelt dat het niet passend is andere vaste aanbieders dan KPN een sectorspecifiek discriminatieverbod op te leggen. Het College zal OPTA opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarin deugdelijk wordt gemotiveerd waarom het niet passend is de andere vaste aanbieders een sectorspecifiek discriminatieverbod op te leggen of waarin aan (sommige of alle) andere vaste aanbieders alsnog een sectorspecifiek discriminatieverbod wordt opgelegd.
9.20.6 Het College wijst er voor alle duidelijkheid op dat de gegrondheid van grief E van KPN niet leidt tot vernietiging van het bij het bestreden besluit aan haar opgelegde discriminatieverbod.
9.21 Grief F van KPN is gericht tegen het haar opgelegde discriminatieverbod voor gespreksafgifte op aansluitingen op basis van VoB.
9.21.1 In het kader van grief C van KPN heeft het College geoordeeld dat gespreksafgifte op vaste telefoonaansluitingen op basis van VoB tot dezelfde markt behoort als gespreksafgifte op traditionele vaste telefoonaansluitingen (zie § 9.5.1 van deze uitspraak) en dat in het kader van de dominantieanalyse evenmin onderscheid hoeft te worden gemaakt tussen deze vormen van gespreksafgifte (zie § 9.10.1 van deze uitspraak).
9.21.2 In hetgeen KPN heeft aangevoerd ziet het College geen grond voor het oordeel dat OPTA bij het opleggen van verplichtingen wél een onderscheid als door KPN bepleit had moeten maken. Door met betrekking tot gespreksafgifte op telefoonaansluitingen op basis van VoB dezelfde verplichtingen op te leggen als met betrekking tot gespreksafgifte op traditionele vaste telefoonaansluitingen en in het bijzonder door het maximumtarief voor gespreksafgifte op telefoonaansluitingen op basis van VoB niet lager vast te stellen, ook al is efficiënt verzorgde gespreksafgifte op telefoonaansluitingen op basis van VoB goedkoper dan gespreksafgifte op traditionele vaste telefoonaansluitingen, wil OPTA vaste aanbieders stimuleren over te stappen naar VoB. Hiermee beoogt OPTA infrastructuurconcurrentie te bevorderen.
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat OPTA deze keuze niet had mogen maken en stelt vast dat het bij het bestreden besluit aan KPN opgelegde discriminatieverbod haar gezien haar All IP-plannen niet weerhoudt van een overstap naar vaste telefonie op basis van VoB. Dat KPN zonder discriminatieverbod naar gesteld meer mogelijkheden zou hebben om afwijkende afspraken te maken voor gespreksafgifte op aansluitingen op basis van VoB, impliceert – wat van deze stelling verder zij – niet dat OPTA dit verbod niet had mogen opleggen. Het College neemt hierbij in aanmerking dat KPN heeft volstaan met een algemeen en abstract betoog. Zij heeft niet duidelijk gemaakt wat voor afspraken zij zou willen maken en ondanks het van toepassing zijnde algemene mededingingsrechtelijke discriminatieverbod ook zou mogen maken als haar geen sectorspecifiek discriminatieverbod zou zijn opgelegd, te minder heeft zij aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit haar onevenredig benadeelt doordat zij dergelijke afspraken ten gevolge van het haar opgelegde sectorspecifieke discriminatieverbod niet kan maken.
9.21.3 Grief F van KPN slaagt derhalve niet.
9.22 Grief G van KPN houdt primair in dat haar ten onrechte een verplichting tot het doen van een referentieaanbod is opgelegd en subsidiair dat OPTA een dergelijke verplichting, als deze passend zou worden geoordeeld, ook aan de andere vaste aanbieders had moeten opleggen.
9.22.1 Het College stelt voorop dat OPTA in randnummer 492 en verder van het bestreden besluit uitvoerig heeft gemotiveerd waarom genoemde verplichting in het geval van KPN passend is. Het College acht deze motivering deugdelijk en stelt vast dat KPN daartegen geen inhoudelijke argumenten heeft aangevoerd. De stelling van KPN dat zij in het verleden steeds onverplicht een referentieaanbod heeft gedaan, doet daar niet aan af.
In zoverre kan grief G van KPN niet slagen.
9.22.2 Naar het oordeel van het College stelt KPN zich terecht op het standpunt dat de in het bestreden besluit gegeven motivering voor het niet opleggen van dezelfde verplichting aan de andere vaste aanbieders onvoldoende deugdelijk is. Het gaat om een heterogene groep aanbieders, waaronder aanbieders met tienduizenden en soms honderdduizenden klanten die in de huidige reguleringsperiode naar verwachting marktaandeel kunnen winnen.
Onder deze omstandigheden valt naar het oordeel van het College zonder nadere toelichting, die OPTA niet heeft gegeven, niet zonder meer in te zien dat de desbetreffende verplichting voor andere aanbieders dan KPN niet passend zou zijn. Het College neemt hierbij in aanmerking dat KPN op het eerste gezicht niet ten onrechte vraagtekens heeft geplaatst bij het argument van OPTA dat een verplichting tot het doen van een referentieaanbod voor de andere vaste aanbieders onder meer niet passend is vanwege de daarmee gepaard gaande administratieve lasten. KPN heeft erop gewezen dat de andere vaste aanbieders overeenkomsten inzake gespreksafgifte hebben gesloten en dat dergelijke overeenkomsten kunnen dienen als basis voor het doen van een referentieaanbod.
9.22.3 Als OPTA in het nieuw te nemen besluit tot de slotsom zou komen dat (sommige of alle) andere vaste aanbieders alsnog een sectorspecifiek discriminatieverbod moet worden opgelegd, kan dit naar het oordeel van het College een aanvullend argument zijn om de desbetreffende aanbieders ook te verplichten tot het doen van een referentieaanbod.
9.22.4 Voorzover grief G van KPN is gericht tegen het niet aan de andere vaste aanbieders opleggen van een verplichting tot het doen van een referentieaanbod, is deze grief derhalve terecht voorgedragen. Het College zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb vernietigen, voorzover OPTA zich daarin op het standpunt stelt dat het niet passend is andere vaste aanbieders dan KPN te verplichten tot het doen van een referentieaanbod. Het College zal OPTA opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarin deugdelijk wordt gemotiveerd waarom het niet passend is de andere vaste aanbieders te verplichten tot het doen van een referentieaanbod of waarin (sommige of alle) andere vaste aanbieders alsnog een verplichting tot het doen van een referentieaanbod wordt opgelegd.
9.22.5 Het College wijst er voor alle duidelijkheid op dat, zoals ook volgt uit § 9.22.1 van deze uitspraak, de gegrondheid van grief G van KPN niet leidt tot vernietiging van de bij het bestreden besluit aan haar opgelegde verplichting tot het doen van een referentieaanbod.
9.23 Grief M van KPN is gericht tegen de verplichting een overflowprocedure op te nemen in haar referentieaanbod.
9.23.1 In randnummer 26 van annex 3 van het bestreden besluit heeft OPTA, in reactie op een opmerking van KPN over het ontwerpbesluit over gespreksopbouw, verduidelijkt dat met het opzetten van overflowprocedures wordt gedoeld op procedures bij blokkering en overbelaste verbindingen die in het huidige referentieaanbod van KPN zijn gespecificeerd en die het uitgangspunt zullen vormen bij de nu vastgestelde toegangsverplichting. Blijkens het verweerschrift geldt op de onderhavige wholesalemarkten eenzelfde verplichting. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat onduidelijk is welke verplichting inzake overflowprocedures KPN bij het bestreden besluit is opgelegd. Het gaat om een soortgelijke verplichting als de verplichting die voorheen gold, zodat niet aannemelijk is dat zodanige aanvullende investeringen door KPN nodig zijn dat afbreuk wordt gedaan aan de passendheid van de desbetreffende verplichting.
9.23.2 Grief M van KPN slaagt dan ook niet.
9.24 Het College zal vervolgens ingaan op de grieven over de in het bestreden besluit vervatte tariefregulering.
9.25 Aan grief 2 van UPC en grief 6 van ACT ligt onder meer het argument ten grondslag dat OPTA de gespreksafgiftetarieven van KPN ten onrechte heeft gereguleerd op basis van EDC. UPC stelt zich op het standpunt dat EDC wegens een gebrek aan transparantie geen bruikbaar systeem is, terwijl ACT het niet juist acht dat KPN in staat wordt gesteld haar daadwerkelijke kosten goed te maken, terwijl haar leden worden gereguleerd op basis van het tariefniveau van KPN, ongeacht of zij wel of niet in staat zijn hun kosten goed te maken.
9.25.1 De leden van ACT hebben verklaard dat zij met KPN en een aantal andere telefoonaanbieders een overeenkomst hebben gesloten, inhoudende dat de contractsluitende partijen geen beroep zullen instellen tegen het WPC-besluit en dat KPN in de huidige reguleringsperiode feitelijk dezelfde tarieven in rekening zal brengen als voorheen.
Voorzover ACT heeft willen aanvoeren dat OPTA de gespreksafgiftetarieven van KPN ten onrechte op basis van EDC heeft gemaximeerd – wat niet zozeer de strekking van haar zesde grief lijkt te zijn; deze grief heeft veeleer betrekking op de tariefregulering van haar leden en komt in zoverre aan de orde in § 9.28 tot en met § 9.28.6 van deze uitspraak – kan een inhoudelijke beoordeling van dit standpunt er gezien genoemde overeenkomst niet toe leiden dat de leden van ACT lagere tarieven voor gespreksafgifte aan KPN hoeven te voldoen en heeft ACT in zoverre geen belang bij haar zesde grief.
9.25.2 Op grond van de stukken is niet komen vast te staan dat ook UPC partij is bij de in § 9.25.1 van deze uitspraak genoemde overeenkomst.
Het College volgt UPC niet in haar standpunt dat het gebruik van EDC rechtens niet toelaatbaar is vanwege een gebrek aan transparantie. In zijn uitspraak van 6 april 2006 in zaak 05/83, 05/85, 05/86 en 05/88 (<www.rechtspraak.nl>, LJN AV8782) en in zijn uitspraak van 13 juli 2006 in zaak 05/701, 05/708 en 05/709 (<www.rechtspraak.nl>, LJN AY3821) heeft het College soortgelijke bezwaren tegen het gebruik van EDC beoordeeld en verworpen. In zijn uitspraak van 13 juli 2006 heeft het College in dit verband onder meer overwogen dat aan iedere vorm van kostentoerekening die is gebaseerd op daadwerkelijke kosten inherent is dat niet voor alle betrokken partijen volledig inzichtelijk kan zijn op basis van welke gegevens een tarief wordt berekend, wat op zichzelf onvoldoende reden is om een dergelijke vorm van kostentoerekening ontoelaatbaar te achten.
De argumenten die UPC in dit verband heeft aangevoerd, zijn niet nieuw en leiden in het onderhavige geval niet tot een andere slotsom met betrekking tot de toelaatbaarheid van het gebruik van EDC. In zoverre kan haar tweede grief niet slagen.
9.25.3 Aan grief 2 van UPC ligt voorts ten grondslag dat de wijze van tariefregulering ten onrechte de mogelijkheid openlaat dat haar gespreksafgiftetarieven op enig moment lager worden dan die van KPN. Omdat de AMM-aanwijzingen van UPC en de aan haar opgelegde verplichtingen worden vernietigd, komt het College niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit onderdeel van de tweede grief van UPC.
9.25.4 Grief 2 van UPC leidt derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
9.26 Grief H van KPN houdt in dat OPTA ten onrechte het beginsel van vertraagde reciprociteit heeft toegepast. Volgens KPN doet dit beginsel onvoldoende recht aan het feit dat de andere vaste aanbieders relatief veel gespreksafgifte op telefoonaansluitingen op basis van VoB leveren, waarvoor minder investeringen zijn vereist dan voor traditionele vaste telefonie. Door relatief hoge maximumtarieven voor de andere vaste aanbieders vast te stellen, wordt volgens KPN de instandhouding van achterhaalde technologie beloond.
9.26.1 In § 9.21.2 van deze uitspraak heeft het College overwogen dat OPTA, door met betrekking tot gespreksafgifte op telefoonaansluitingen op basis van VoB dezelfde verplichtingen op te leggen als met betrekking tot gespreksafgifte op traditionele vaste telefoonaansluitingen en in het bijzonder door het maximumtarief voor gespreksafgifte op telefoonaansluitingen op basis van VoB niet lager vast te stellen, ook al is efficiënt verzorgde gespreksafgifte op telefoonaansluitingen op basis van VoB goedkoper dan gespreksafgifte op traditionele vaste telefoonaansluitingen, vaste aanbieders wil stimuleren over te stappen naar VoB. Hiermee beoogt OPTA infrastructuurconcurrentie te bevorderen.
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat deze door OPTA gemaakte keuze de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan en dat zij het systeem van vertraagde reciprociteit gezien de opkomst van VoB in de huidige reguleringsperiode niet meer had mogen toepassen.
9.26.2 Grief H van KPN slaagt niet.
9.27 Grief I van KPN is gericht tegen de nadere uitwerking van het beginsel van vertraagde reciprociteit.
9.27.1 De stelling van KPN dat van andere vaste aanbieders mag worden verwacht dat zij aan het einde van de huidige reguleringsperiode even efficiënt zijn als KPN, zodat de tariefregulering erop gericht had moeten zijn dat de tarieven van alle vaste aanbieders aan het einde van de huidige reguleringsperiode aan elkaar gelijk zijn, kan reeds wegens het ontbreken van een nadere onderbouwing van het standpunt dat alle vaste aanbieders aan het einde van de huidige reguleringsperiode even efficiënt moeten (kunnen) zijn als KPN niet slagen.
9.27.2 Het College volgt KPN evenmin in haar standpunt dat OPTA voor een andere uitwerking van het beginsel van vertraagde reciprociteit had moeten kiezen. De door OPTA in het bestreden besluit gehanteerde vertragingstermijn van drie jaar, waarbij niet wordt uitgegaan van het gereguleerde tarief van KPN van drie jaar geleden, maar van een gemiddeld FTA tarief van KPN, berekend op de in het bestreden besluit genoemde wijze, acht het College niet onredelijk. Dat denkbaar was geweest dat OPTA een andere vertragingstermijn of berekeningsmethodiek had gekozen, vormt geen grond voor het oordeel dat OPTA met de door haar toegepaste methode de grenzen van de haar toekomende beoordelingsruimte overschrijdt.
Met haar stelling dat de door OPTA gekozen wijze van tariefregulering leidt tot een blijvend verschil in tarieven, ziet KPN eraan voorbij dat het beginsel van vertraagde reciprociteit vooralsnog wordt gecontinueerd tot eind 2008, terwijl niet op voorhand vaststaat dat dit beginsel ook in een eventuele volgende reguleringsperiode als een passende wijze van tariefregulering zal kunnen worden beschouwd. Voorts heeft OPTA er niet ten onrechte op gewezen dat het verschil tussen de tarieven die KPN onderscheidenlijk de andere vaste aanbieders maximaal in rekening mogen brengen voor gespreksafgifte steeds kleiner wordt, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de andere vaste aanbieders geacht worden hun achterstand op KPN geleidelijk in te kunnen lopen.
9.27.3 Grief I van KPN slaagt derhalve niet.
9.28 Grief 6 van ACT strekt ten betoge dat de uitzonderingsmogelijkheid op het uitgangspunt van vertraagde reciprociteit ten onrechte is afgeschaft.
9.28.1 Naar het oordeel van het College stelt OPTA zich in reactie op deze grief terecht op het standpunt dat in het beginsel van vertraagde reciprociteit reeds is verdisconteerd dat KPN een historisch bepaalde voorsprong heeft op de andere vaste aanbieders en dat aan de efficiëntie van de andere vaste aanbieders niet zonder meer meteen dezelfde eisen mogen worden gesteld als aan die van KPN. Tot op heden hebben de andere vaste aanbieders hogere wholesaletarieven voor gespreksafgifte mogen hanteren dan KPN en deze mogelijkheid blijft in de huidige reguleringsperiode bestaan.
9.28.2 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat OPTA rechtens verplicht was de andere vaste aanbieders nog verder tegemoet te komen door de in de Beleidsregels vervatte uitzonderingsmogelijkheid te handhaven en overweegt hiertoe het volgende.
9.28.3 Het argument van ACT dat het niet aangaat KPN in staat te stellen haar daadwerkelijk gemaakte kosten goed te maken en een redelijk rendement op haar investeringen te behalen, maar de andere vaste aanbieders niet zonder meer in staat te stellen hun efficiënte kosten goed te maken, ziet eraan voorbij dat de gespreksafgiftetarieven van KPN weliswaar zijn gereguleerd op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten, maar dat OPTA een vergelijkende efficiëntieanalyse heeft verricht teneinde te bepalen of een efficiëntiecorrectie op de tarieven van KPN moest worden toegepast. Gezien de uitkomst van deze analyse worden de gereguleerde tarieven van KPN geacht die van een efficiënte aanbieder te weerspiegelen.
In haar aanvullend beroepschrift heeft ACT, onder meer ter onderbouwing van haar ingetrokken tweede grief, kanttekeningen geplaatst bij de door OPTA verrichte efficiëntieanalyse. ACT heeft betoogd dat deze analyse wegens het ontbreken van gegevens over de vergelijkbaarheid van KPN met de onderzochte bedrijven in de Verenigde Staten niet bruikbaar is. De uitkomst van de analyse is bovendien dat KPN efficiënter zou zijn dan alle bedrijven waarmee zij is vergeleken, wat ertoe leidt dat in het geheel geen efficiëntiecorrectie wordt toegepast, de vier varianten van het door OPTA ontwikkelde WPC-systeem feitelijk buiten werking worden gesteld en KPN haar tarieven voor vaste gespreksafgifte zelfs zou mogen verhogen.
Het College acht deze bezwaren niet overtuigend en overweegt hiertoe het volgende.
OPTA heeft gemotiveerd waarom zij een vergelijking met ondernemingen in de Verenigde Staten bruikbaar acht als benchmark. Als ACT de vergelijkbaarheid van de onderzochte ondernemingen in twijfel wil trekken, zal zij naar het oordeel van het College moeten onderbouwen waarom volgens haar (wellicht) geen vergelijking mogelijk is of tenminste moeten aanvoeren waarom de door OPTA gegeven motivering voor het gebruik van de benchmark ondeugdelijk zou (kunnen) zijn. Nu ACT geen van beide heeft gedaan en heeft volstaan met de niet nader onderbouwde stelling dat niet duidelijk is of KPN vergelijkbaar is met de onderzochte ondernemingen in de Verenigde Staten, kan deze stelling niet leiden tot de slotsom dat de efficiëntieanalyse van OPTA tekortschiet.
Voor het overige komt het betoog van ACT erop neer dat de benchmark niet bruikbaar is, omdat deze ertoe leidt dat in het geheel geen efficiëntiecorrectie wordt toegepast, dat het feitelijk geen verschil maakt welke WPC-variant van toepassing wordt geacht en de tarieven van KPN zelfs kunnen stijgen.
Dat de gespreksafgiftetarieven van KPN zouden kunnen stijgen, wat ACT gezien de in § 9.25.1 van deze uitspraak genoemde overeenkomst in de huidige reguleringsperiode overigens niet hoeft te vrezen, duidt niet zonder meer op een gebrekkige efficiëntieanalyse. ACT heeft gesteld dat over het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN minder telefoonverkeer wordt afgewikkeld dan voorheen. Dit kan betekenen dat de gespreksafgiftetarieven van KPN hoger moeten worden om uit de kosten te komen, een reden voor hogere tarieven die los staat van de vraag of de efficiëntieanalyse bruikbaar is.
Dat de uitkomst van de efficiëntieanalyse voor ACT minder gunstig is, in die zin dat ongeacht de van toepassing geachte variant van het WPC-systeem geen efficiëntiecorrectie wordt toegepast, is op zichzelf geen argument om deze analyse ondeugdelijk of onbruikbaar te achten.
9.28.4 Voor de andere vaste aanbieders geldt dat het argument dat zij een achterstand hebben op KPN, in de loop der jaren aan gewicht verliest. Zoals in § 9.27.2 van deze uitspraak is overwogen, brengt het vertraagd reciproque tarief tot uitdrukking dat de andere vaste aanbieders geacht worden hun achterstand op KPN geleidelijk te kunnen inlopen, met dien verstande dat hun gespreksafgiftetarieven nog steeds hoger mogen zijn dan die van KPN. Het College acht dit uitgangspunt alleszins redelijk en stelt met OPTA vast dat weinig andere vaste aanbieders zich tot OPTA hebben gewend met het standpunt dat zij met het vertraagd reciproque tarief niet uit de voeten kunnen, wat op zichzelf al een aanwijzing vormt dat dit tarief voor de meeste andere vaste aanbieders niet onevenredig bezwarend is.
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat de weinige vaste aanbieders die dit kostenniveau niet halen of meer kostensoorten aan de gespreksafgiftedienst willen toerekenen dan geëigend is, in staat gesteld moeten worden ten laste van andere aanbieders en de eindgebruikers van die aanbieders hogere tarieven voor gespreksafgifte in rekening te brengen. Wat betreft de leden van ACT geldt overigens dat uitsluitend met betrekking tot Versatel expliciet naar voren is gebracht dat zij een beroep heeft gedaan op de uitzonderingsmogelijkheid die voorheen was opgenomen in de Beleidsregels. Voor het overige is het betoog van ACT algemeen en abstract en blijkt niet dat haar leden daadwerkelijk problemen ondervinden van de bij het bestreden besluit opgelegde tariefregulering. Zo heeft ACT weliswaar aangevoerd dat sommige andere vaste aanbieders dan KPN eveneens te maken hebben met een afnemend aanbod van telefoonverkeer, maar gesteld noch gebleken is dat dit ook voor de leden van ACT geldt, laat staan in zodanige mate dat moet worden geoordeeld dat OPTA niet had mogen vasthouden aan het beginsel van vertraagde reciprociteit zonder uitzonderingsmogelijkheid.
9.28.5 Voorzover in de stellingen van ACT het standpunt besloten ligt dat de tarieven van haar leden niet zonder meer uitsluitend mogen worden gereguleerd op basis van de kosten van KPN, met voorbijgaan aan hun eigen kosten, volgt het College ACT niet in dit standpunt. Artikel 6a.7, eerste lid, Tw biedt OPTA niet alleen de mogelijkheid kostentoerekening voor te schrijven, daargelaten of het daarbij zonder meer moet gaan om de kosten van de aanbieders wier tarieven worden gereguleerd, maar ook om een verplichting betreffende het beheersen van tarieven op te leggen. De bij het bestreden besluit gestelde bovengrens aan de gespreksafgiftetarieven van de andere vaste aanbieders is naar het oordeel van het College zonder meer aan te merken als een verplichting betreffende het beheersen van tarieven.
9.28.6 Grief 6 van ACT kan derhalve niet slagen.
9.29 Grief J van KPN houdt in dat OPTA de tarieven van de andere vaste aanbieders voor bijbehorende faciliteiten niet adequaat heeft gereguleerd. Door het hanteren van excessieve tarieven voor bijbehorende faciliteiten kunnen de andere vaste aanbieders volgens KPN het effect van de regulering van hun gespreksafgiftetarieven teniet doen.
9.29.1 In reactie op deze grief heeft OPTA zich op het standpunt gesteld dat de Beleidsregels adequate bepalingen bevatten over de tarieven voor gespreksafgifte van de andere vaste aanbieders en dat OPTA geen aanwijzingen heeft dat het een en ander in het verleden tot problemen heeft geleid.
9.29.2 KPN heeft er in haar brief van 4 december 2006 op gewezen dat OPTA zich in de Beleidsregels niet uitspreekt over collocatietarieven. Het College stelt vast dat KPN niet heeft onderbouwd dat en waar zij collocatie ten behoeve van gespreksafgifte van de andere vaste aanbieders zou willen afnemen, laat staan dat KPN aannemelijk heeft gemaakt dat de volgens haar gebrekkige tariefregulering van bijbehorende faciliteiten van andere vaste aanbieders in dat verband tot problemen heeft geleid of kan leiden. Gezien het feit dat het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN in tegenstelling tot de andere vaste openbare telefoonnetwerken in Nederland landelijk dekkend is, valt naar het oordeel van het College niet zonder meer in te zien waarom KPN collocatie ten behoeve van gespreksafgifte zou willen afnemen van de andere vaste aanbieders. In hetgeen KPN in dit verband heeft aangevoerd, ziet het College dan ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in dit opzicht tekortschiet.
9.29.3 Het College verwerpt grief J van KPN.
9.30 Grief 5 van ACT houdt in dat OPTA met betrekking tot bijbehorende faciliteiten ten onrechte heeft gekozen voor variant 2 van het WPC-systeem en dat zij ten onrechte geen stringentere wijze van tariefregulering heeft toegepast.
ACT heeft verklaard dat zij deze grief handhaaft, omdat de in § 9.25.1 van deze uitspraak genoemde overeenkomst geen betrekking heeft op de tarieven voor bijbehorende faciliteiten, hetgeen door KPN niet is weersproken.
9.30.1 Voorzover ACT zich op het standpunt stelt dat OPTA de desbetreffende tarieven had moeten reguleren op basis van long run incremental costs (LRIC) in plaats van op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten, volgt het College ACT niet in dit standpunt.
Zoals het College in § 9.28.3 van deze uitspraak heeft overwogen, worden de gereguleerde tarieven van KPN geacht het tariefniveau van een efficiënte aanbieder te weerspiegelen en vormt hetgeen door ACT is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de door OPTA verrichte efficiëntieanalyse ondeugdelijk of onbruikbaar is. In dit licht bezien is niet aannemelijk dat het gebruik van de door ACT bepleite wijze van kostentoerekening tot een andere uitkomst zou leiden.
Voorts geldt dat de door ACT aangevoerde bezwaren tegen het gebruik van een op daadwerkelijk gemaakte kosten gebaseerd kostentoerekeningssysteem niet nieuw zijn en dat het College soortgelijke bezwaren in zijn hiervoor in § 9.25.2 genoemde uitspraken heeft beoordeeld en verworpen. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat in de context van de onderhavige zaken anders moet worden beslist.
ACT heeft in het kader van haar vijfde grief overigens niet onderbouwd waarom specifiek met betrekking tot bijbehorende faciliteiten geen gebruik zou mogen worden gemaakt van het door OPTA ontwikkelde WPC-systeem. Randnummer 175 tot en met 178 van het aanvullend beroepschrift heeft betrekking op de keuze voor WPC-variant 2 in plaats van WPC-variant 1 en niet op de keuze voor WPC als zodanig, terwijl ook randnummer 179 van het aanvullend beroepschrift geen specifieke argumentatie bevat met betrekking tot de tariefregulering van bijbehorende faciliteiten.
9.30.2 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat ACT, uitgaande van de toepasbaarheid van het WPC-systeem, belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar standpunt dat OPTA de tarieven van KPN voor bijbehorende faciliteiten had moeten reguleren op basis van variant 1 in plaats van op basis van variant 2. ACT heeft – onweersproken – gesteld dat, gezien de uitkomst van de efficiëntieanalyse, voor de hoogte van de tarieven van KPN niet relevant is welke variant van het WPC-systeem wordt toegepast, zodat een inhoudelijke beoordeling van de grief over de keuze van OPTA voor variant 2 niet kan leiden tot vaststelling van lagere maximumtarieven van KPN.
9.30.3 Grief 5 van ACT kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
9.31 Grief 7 van ACT strekt ten betoge dat OPTA zeker had moeten stellen dat haar leden altijd tenminste even hoge tarieven voor gespreksafgifte in rekening mogen brengen als KPN.
9.31.1 Het College stelt vast dat OPTA in randnummer 642 van het bestreden besluit de door ACT gewenste zekerheid heeft verschaft.
9.31.2 Grief 7 van ACT kan reeds wegens het ontbreken van feitelijke grondslag niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
9.32 Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat de beroepen van bbned, BT, Colt, Orange Breedband, Priority, Tiscali en Verizon ongegrond moeten worden verklaard.
Dat Orange Breedband als niet aangewezen aanbieder geen belang heeft bij grief 6 en 7 van ACT, laat onverlet dat zij wel belang heeft bij grief 3, 4 en 5 van ACT en dat het ontbreken van procesbelang niet aan haar kan worden tegengeworpen.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in verband met de beroepen van bbned, BT, Colt, Orange Breedband, Priority, Tiscali en Verizon.
9.33 Het College zal vervolgens ingaan op het standpunt van Versatel dat de bij het bestreden besluit aan haar opgelegde tariefverplichtingen onrechtmatig zijn, voorzover deze betrekking hebben op de afgifte op haar vaste openbare telefoonnetwerk van telefoonverkeer dat niet is ontstaan op het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN.
9.33.1 Het College stelt voorop dat de andere partijen voldoende gelegenheid hebben gehad om kennis te nemen van de aanvullende argumenten van Versatel.
9.33.2 Naar het oordeel van het College stelt Versatel zich terecht op het standpunt dat uit het bestreden besluit, waarin als gezegd een situatie zonder regulering als uitgangspunt is genomen bij de dominantieanalyses, onvoldoende duidelijk blijkt waarom het noodzakelijk is Versatel tariefverplichtingen op te leggen met betrekking tot telefoonverkeer dat afkomstig is van andere openbare telefoonnetwerken dan het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN.
9.33.3 Het betoog van Versatel heeft niet in de laatste plaats betrekking op telefoonverkeer dat door een transitaanbieder, bijvoorbeeld KPN, bij haar wordt afgeleverd. Wat betreft transitverkeer dient OPTA naar het oordeel van het College bij het beoordelen van de vraag welke verplichtingen passend zijn – en evenzeer in het kader van de dominantieanalyse, maar Versatel heeft ervoor gekozen niet op te komen tegen haar AMM aanwijzing als zodanig – zowel aandacht te besteden aan de verhouding tussen Versatel en de transitaanbieder als aan de verhouding tussen Versatel en de aanbieder op wiens netwerk de beller is aangesloten, omdat de door Versatel bij de transitaanbieder in rekening gebrachte gepreksafgiftetarieven in beginsel worden doorberekend aan de aanbieder van het netwerk waarop de beller is aangesloten (en uiteindelijk veelal aan de beller), zodat ook de verhouding tussen Versatel en de aanbieder van het netwerk waarop de beller is aangesloten relevant is.
Bij het beoordelen van deze (machts)verhoudingen kan er niet aan worden voorbijgezien dat een belangrijk gedeelte van het aan Versatel ter afwikkeling aangeboden telefoonverkeer afkomstig is van mobiele aanbieders. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat OPTA de onderhandelingspositie van Versatel ten opzichte van de mobiele aanbieders heeft onderzocht. Bij gebreke van een dergelijk onderzoek is niet op voorhand aannemelijk dat Versatel zich in een situatie zonder regulering jegens de mobiele aanbieders gedragingen kan permitteren die nopen tot regulering van haar gespreksafgiftetarieven voor telefoonverkeer van mobiele bellers, ongeacht of dit verkeer via directe interconnectie of indirecte interconnectie bij Versatel wordt afgeleverd.
9.33.4 Uit het bestreden besluit blijkt naar het oordeel van het College niet dat OPTA de verschillende voor gespreksafgifte op het vaste openbare telefoonnetwerk van Versatel relevante (machts)verhoudingen heeft onderzocht en waarom de resultaten van een dergelijk onderzoek, als het is verricht, zodanig zijn dat alle gespreksafgiftetarieven van Versatel regulering behoeven.
9.33.5 Wat betreft de verhouding tussen Versatel en andere relatief kleine telefoonaanbieders blijkt uit het bestreden besluit naar het oordeel van het College evenmin voldoende duidelijk waarom tariefregulering volgens OPTA noodzakelijk is. Meer in het bijzonder blijkt uit het bestreden besluit niet dat en waarom zich in deze verhoudingen, in een situatie zonder regulering, zodanige mededingingsrechtelijke problemen (kunnen) voordoen dat tariefregulering aangewezen is te achten.
9.33.6 Gezien het vorenoverwogene zal het College het beroep van Versatel gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb vernietigen, voorzover Versatel tariefverplichtingen zijn opgelegd met betrekking tot gespreksafgifte op haar vaste openbare telefoonnetwerk van telefoonverkeer dat is ontstaan op andere telefoonnetwerken dan het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN.
Het College zal OPTA opdragen een nieuw besluit te nemen over de desbetreffende tariefverplichtingen.
9.33.7 Het College zal bepalen dat OPTA het (mede) door Versatel betaalde griffierecht van € 276,-- aan haar vergoedt.
Het College ziet voorts aanleiding OPTA te veroordelen in de proceskosten van Versatel in de eigen beroepsprocedure. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 1.288,-- (1 punt ter waarde van € 322,-- voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, in beide gevallen wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaak). De brief van 14 november 2006 van Versatel is weliswaar redengevend voor de gegrondverklaring van haar beroep, maar de indiening van deze brief is geen proceshandeling die volgens de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komt.
9.34 Grief N van KPN houdt in dat het tarief voor gespreksafgifte op 088-nummers van de andere vaste aanbieders ten onrechte is gebaseerd op het nationale in plaats van het regionale afgiftetarief van KPN.
9.34.1 Het College stelt vast dat OPTA in het bestreden besluit een uniform wholesaletarief voor gespreksafgifte op 088-nummers heeft berekend. OPTA heeft onderzocht welk gedeelte van het telefoonverkeer naar 088-nummers regionaal telefoonverkeer is en welk gedeelte niet, waarna zij op basis van een gewogen gemiddelde een uniform afgiftetarief heeft vastgesteld, dat geldt ongeacht of in een concreet geval sprake is van regionaal of interregionaal telefoonverkeer. Het College acht deze benadering niet kennelijk onredelijk of anderszins onrechtmatig. Dat het door KPN bepleite alternatief op zichzelf denkbaar en voor haar gunstiger zou zijn geweest, impliceert niet dat OPTA de haar toekomende beoordelingsruimte bij de vormgeving van de tariefregulering op de wholesalemarkten voor gespreksafgifte op 088 nummers heeft overschreden door uit te gaan van een uniform tarief, vastgesteld op basis van een gewogen gemiddelde van de percentages regionaal en interregionaal telefoonverkeer.
9.34.2 Het College verwerpt grief N van KPN.
9.35 Grief B van KPN behelst als gezegd een verwijzing naar haar beroepsgronden tegen de annexen van het bestreden besluit.
9.35.1 Het College heeft beroepsgrond B2 van KPN tegen annex B van het bestreden besluit beoordeeld en verworpen in zijn uitspraak van 2 mei 2007 in zaak 06/134, 06/135 en 06/137 (<www.rechtspraak.nl>, LJN BA4661). Er bestaat geen aanleiding in het onderhavige geval anders te oordelen.
9.35.2 Beroepsgrond A2 van KPN tegen annex A van het bestreden besluit, beroepsgrond B3 en B4 van KPN tegen annex B van het bestreden besluit en beroepsgrond C2, C3 en C4 van KPN tegen annex C van het bestreden besluit hebben betrekking op (uitgangspunten bij) de tariefregulering.
9.35.3 Het College stelt vast dat de door KPN bestreden uitgangspunten bij de tariefregulering inmiddels zijn verwerkt in het WPC-besluit, waarin OPTA maximumtarieven heeft vastgesteld voor de huidige gespreksafgiftediensten van KPN. De door KPN bestreden uitgangspunten bij de tariefregulering hebben wat betreft bestaande gespreksafgiftediensten geen andere rechtsgevolgen dan het WPC-besluit, dat formele rechtskracht heeft gekregen. Voorzover de in § 9.35.2 van deze uitspraak genoemde beroepsgronden van KPN betrekking hebben op haar bestaande gespreksafgiftediensten, heeft KPN dan ook geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgronden.
9.35.4 Voorzover KPN zich op het standpunt heeft gesteld dat zij in de toekomst wellicht nieuwe gespreksafgiftediensten zal introduceren, waarop het WPC-besluit geen betrekking heeft en zij wil voorkomen dat de volgens haar onjuiste uitgangspunten bij de tariefregulering uit de annexen van het bestreden besluit haar in dat geval worden tegengeworpen, stelt het College voorop dat de door KPN gevreesde situatie zich niet voordoet zolang zij geen nieuwe gespreksafgiftediensten introduceert. In zoverre bestaat geen aanleiding tot een inhoudelijke beoordeling van de in § 9.35.2 van deze uitspraak genoemde beroepsgronden.
9.35.5 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat de door KPN bestreden uitgangspunten bij de tariefregulering een definitief rechtsoordeel inhouden ingeval zij in de huidige reguleringsperiode nieuwe gespreksafgiftediensten zou introduceren. Bij het nemen van het bestreden besluit kon OPTA niet met zekerheid voorspellen of KPN in de huidige reguleringsperiode nieuwe gespreksafgiftediensten zou introduceren, te minder om welke diensten het daarbij zou kunnen gaan en of de in het bestreden besluit vervatte uitgangspunten bij de tariefregulering onverkort toepasbaar zouden zijn op eventuele nieuwe diensten. Als KPN in de huidige reguleringsperiode nieuwe gespreksafgiftediensten introduceert en OPTA een besluit neemt over de wholesaletarieven voor deze diensten, zal OPTA zich dan ook rekenschap moeten geven van de vraag of de in de annexen van het bestreden besluit vervatte uitgangspunten onverkort kunnen worden toegepast. Als OPTA deze vraag bevestigend beantwoordt en KPN zich daar niet mee kan verenigen, kan KPN in een beroepsprocedure tegen een dergelijk tariefbesluit aanvoeren dat de in het bestreden besluit vervatte uitgangpunten bij de tariefregulering niet (langer) juist zijn of ten onrechte op de nieuwe diensten zijn toegepast.
9.35.6 Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat een inhoudelijke beoordeling van beroepsgrond A2 van KPN tegen annex A van het bestreden besluit, beroepsgrond B3 en B4 van KPN tegen annex B van het bestreden besluit en beroepsgrond C2, C3 en C4 van KPN tegen annex C van het bestreden besluit achterwege kan blijven en dat deze grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
9.36 In de WLR-uitspraak heeft het College de grieven van KPN die corresponderen met beroepsgrond A4, A5 en A6 van KPN tegen annex A van het bestreden besluit, beroepsgrond B5, B6 en B7 van KPN tegen annex B van het bestreden besluit en beroepsgrond E3 en E4 van KPN tegen annex E van het bestreden besluit gegrond bevonden. Het College is niet gebleken van feiten of omstandigheden die in het onderhavige geval tot een andere uitkomst moeten leiden. Evengenoemde beroepsgronden van KPN zijn derhalve ook in de onderhavige procedures terecht voorgedragen. Gelet hierop zal het College het bestreden besluit op enkele, in rubriek 10 van deze uitspraak nader omschreven onderdelen vernietigen.
9.36.1 Het College zal OPTA opdragen, met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen over de frequentie waarmee KPN moet rapporteren over de toepassing van het kostentoerekeningssysteem.
9.37 Al het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissingen, waarbij het College ten slotte opmerkt dat het geen termen aanwezig acht voor een proceskostenvergoeding in verband met het optreden van bbned, BT, Colt, KPN, Orange Breedband, Priority, Tele2, Tiscali, UPC, Verizon en Versatel als partij in de zaken waarin zij niet zelf de appellante zijn.