5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat appellant ten tijde van de controle ter plaatse op 21 september 2005 niet beschikte over een bedrijfsregister als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 juncto artikel 8 van Verordening (EG) nr. 911/2004.
Hiertoe wordt allereerst overwogen dat in het door appellant ondertekende controlerapport is opgenomen dat appellant geen bedrijfsregister bijhoudt. Voorts kan de jaarkalender 2004 waarop appellant zich beroept niet als bedrijfsregister worden aangemerkt. Niet gebleken is immers dat daaruit in één oogopslag per dier, zoals in het model bedrijfsregister, alle benodigde gegevens kunnen worden verkregen. Appellant heeft slechts gesteld dat op de kalender alle aan- en afvoergegevens van de runderen waren vermeld.
Het College volgt appellant niet in zijn betoog dat bij een controle ter plaatse het I&R systeem rund leidend is en dat bij de beoordeling van de bedrijfsadministratie van appellant niet moet worden uitgegaan van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000, maar van artikel 15 van Verordening (EG) 2419/2001. De leidende rol van het I&R systeem rund heeft immers betrekking op een administratieve controle en niet op een (fysieke) controle ter plaatse, zoals op 21 september 2005 op het bedrijf van appellant heeft plaatsgevonden. Voorts zijn in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 specifieke voorschriften ten aanzien van het houden van en de inhoud van een bedrijfsregister opgenomen, die niet opzij worden gezet door de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 neergelegde algemene aanwijzingen voor het houden van een controle.
Dat de controle ter plaatse vooraf niet is aangekondigd, betekent niet dat de controle onrechtmatig zou zijn. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is er geen verplichting om een controle ter plaatse vooraf aan te kondigen.
Dat de boekhouder van appellant later binnen vijf minuten de gegevens van appellant met een uitdraai van het NRS bedrijfsregister van CR Delta voorhanden had, zoals door appellant gesteld, kan appellant reeds niet baten, nu de situatie ten tijde van de controle bepalend is en appellant toen geen bedrijfsregister heeft overgelegd.
5.2. Het College oordeelt vervolgens of verweerder artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 terecht aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd.
Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 maart 2005 (AWB 04/372, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AT1731), dit in het voetspoor van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 2001 (Ingemar Nilsson, C-131/00, Jur. 2001, I-10165), zijn in Verordening (EEG) nr. 3508/92 de beginselen geformuleerd volgens welke de Gemeenschap en de lidstaten de tenuitvoerlegging van communautaire beslissingen inzake gefinancierde landbouwmaatregelen en de bestrijding van fraude en onregelmatigheden in verband met deze maatregelen moeten regelen. In dit verband is een systeem opgezet ter identificatie en registratie van de dieren die voor steun in aanmerking komen. Binnen dit controlesysteem, dat ervoor moet zorgen dat elk dier kan worden geïdentificeerd en in al zijn verplaatsingen - vanaf zijn geboorte tot zijn dood - wordt gevolgd, zodat de handel daarin kan worden gecontroleerd en de controle van de communautaire steunregelingen wordt verbeterd, speelt het bedrijfsregister een cruciale rol. Blijkens het ingevoerde controlesysteem is het regelmatig bijhouden van het bedrijfsregister van groot belang. Het aantal bij de controle aanwezige en op dat tijdstip getelde dieren alleen is niet bepalend voor de verificatie van een steunaanvraag. Aan de hand van het bedrijfsregister kan bij de controle het aantal en de identiteit worden bepaald van de dieren die tijdens de periode van aanhouding aanwezig zijn en waarvoor steun kan worden toegekend. In deze omstandigheden levert het ontbreken van een bedrijfsregister een ernstige inbreuk op de voorschriften inzake identificatie en registratie van dieren op, omdat daardoor het in Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem niet kan functioneren en een doeltreffend beheer van de communautaire steunregelingen onmogelijk wordt. Een steunaanvraag dient dan te worden afgewezen.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het onderhavige geval de controle ter plaatse is verhinderd en artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan inwilliging van de tien aanvragen waarop de controle betrekking had in de weg stond.
5.3 Voor de overige 25 in 2004 gedane aanvragen stond de sanctiebepaling van artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan inwilliging in de weg. Voorts was verweerder ingevolge artikel 49, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 verplicht tot terugvordering van ten onrechte reeds uitbetaalde bedragen.
5.4 Het standpunt van appellant dat de financiële gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn, kan hem evenmin baten. De sancties vloeien rechtstreeks voort uit artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, welk artikel voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel. Dit stelsel is, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake vergelijkbare bepalingen in Verordening (EEG) nr. 3887/92 (arrest van 17 juli 1997, zaak C 354/95, National Farmers Union, Jur. 1997, I-04559), niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel.
5.5 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.