6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ter zitting is namens A erkend dat Item One Media B.V. de rechtsopvolgster is van de eenmanszaak A. Naar het oordeel van het College heeft A, gelet hierop, geen belang meer bij de uitkomst van de onderhavige procedure en dient het hoger beroep, voorzover het mede namens hem is ingediend, derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.2 Voorzover Radio 227 heeft betoogd dat haar aanvraag van 9 september 2003 als een aanvulling of herhaling van haar aanvragen in het kader van de zero base-procedure had moeten worden aangemerkt, kan dit betoog geen doel treffen. Bij het bekendmakingsbesluit van 24 december 2002 is onder meer vastgesteld welke frequentieruimte is bestemd voor niet-landelijke commerciële radio-omroep. In de bijlage bij het bekendmakingsbesluit zijn de voor niet-landelijke radio-omroep bestemde kavels vermeld met de beschikbare opstelplaatsen en bijbehorende frequenties. De aanvraag van 9 september 2003 heeft betrekking op niet nader aangeduide FM-frequenties met als opstelplaatsen Ridderkerk en Tiel. Deze behoren evenwel niet tot de in het bekendmakingsbesluit vermelde kavels voor niet-landelijke commerciële radio-omroep, zodat de aanvraag van 9 september 2003 geen betrekking kan hebben op de zero base-verdeling en derhalve ook niet op de aanvragen die in dat kader door Radio 227 zijn ingediend. Dat dit door de minister niet voldoende duidelijk aan Radio 227 zou zijn gecommuniceerd, vindt het College niet. Uit de stukken blijkt dat de minister na ontvangst van de aanvraag van 9 september 2003 direct bij brief van 10 september 2003 aan Radio 227 informatie heeft verstrekt over de lopende (vervolg) verdelingsprocedure van zero base en heeft medegedeeld dat op de aanvraag van 9 september 2003 in het kader van het aanvullend onderzoek binnen acht weken apart wordt beslist. Voorts is ook de mededeling in de beslissing van 11 juni 2004, die is genomen in het kader van de zero base-procedure, naar het oordeel van het College niet voor meerdere uitleg vatbaar. De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak derhalve terecht gericht op de procedure die is ingeleid met de aanvraag van 9 september 2003. Het hoger beroep treft in zoverre geen doel.
6.3 Radio 227 heeft verzocht om een vergunning voor gebruik van frequentieruimte ten behoeve van commerciële radio-omroep, als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, Tw. Het College begrijpt de stellingen van Radio 227 aldus, dat volgens Radio 227 op haar aanvraag van 9 september 2003, zoals die in bezwaar kennelijk met nog een tiental frequenties is uitgebreid, de procedure van volgorde van binnenkomst van de aanvragen, als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, aanhef en onder a, Tw, van toepassing had moeten worden verklaard, omdat geen sprake is van schaarste op de (deel)markt voor niet-landelijke commerciële radio-omroep. Het College deelt deze stellingen niet en overweegt daartoe als volgt.
6.3.1 Uitgangspunt bij de verdeling van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte voor commerciële radio-omroep is – zoals ook in de Europese regelgeving onderschreven – dat dergelijke vergunningen in beginsel schaars zijn en derhalve overeenkomstig de eisen van transparantie, objectiviteit en non-discriminatie efficiënt moeten worden verdeeld onder marktpartijen. Een dergelijke, efficiënte verdeling wordt gewaarborgd door onder meer de procedures van veiling en vergelijkende toets. Zou de procedure van volgorde van binnenkomst worden gehanteerd, zoals betoogd door Radio 227, dan wordt deze systematiek in zoverre doorkruist, dat niet is gegarandeerd dat de schaarse frequentieruimte op een transparante wijze in gebruik wordt gegeven aan een op dat moment efficiënte aanbieder. Naar het oordeel van het College is in overeenstemming hiermee in het NFP, overeenkomstig artikel 2, tweede, derde en vierde lid, Fb, bepaald dat de vergunningverlening voor het gebruik van frequentieruimte voor commerciële radio-omroep plaatsheeft door middel van de procedure van veiling of vergelijkende toets.
6.3.2 In hetgeen Radio 227 in bezwaar en beroep – waarnaar zij in hoger beroep heeft verwezen – heeft betoogd ter onderbouwing van haar stelling, dat in dit geval geen sprake is van schaarste, vindt het College geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat de vergunningen waar Radio 227 om heeft gevraagd niet, in overeenstemming met het hierboven genoemde uitgangspunt, als schaars zouden moeten worden aangemerkt. Radio 227 heeft in bezwaar en beroep immers gewezen op de omstandigheden (-) dat niet alle vergunningen voor de zero base-kavels in één keer zijn verdeeld, waardoor een vervolgverdeling nodig was, (-) dat in 2002 restfrequenties zijn gevonden en (-) dat na verlening van de zero base-vergunningen niet alle vergunningen direct in gebruik zijn genomen door de desbetreffende vergunninghouders, zonder deze omstandigheden overigens van een enige nadere adstructie voorzien. Hieruit volgt dan ook dat voor de minister geen aanleiding bestond om het NFP in dit geval buiten toepassing te laten. Het hoger beroep is op dit punt ongegrond.
6.4 Ten aanzien van de overige stellingen van Radio 227, overweegt het College dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt, dat de minister ten tijde van de zero base-verdeling heeft aangekondigd extra frequenties voor niet-landelijke commerciële radio-omroep uit te willen geven. Het College stelt vast dat uit zowel het Aanvraagdocument als de mededeling die op de website van het Agentschap Telecom is gepubliceerd blijkt, dat de minister de uitgifte daarvan afhankelijk heeft gesteld van nader onderzoek naar de beschikbaarheid van nieuwe frequenties – naast de reeds in 2002 gevonden frequenties – en van de benodigde internationale coördinatie en de noodzakelijke reparaties van publieke omroepnetten tijdens of na de implementatie van zero base. Na afloop van de zero base-verdeling – zo heeft de minister ter zitting onweersproken gesteld – zijn daar nog bijgekomen de verzorgingsproblemen van de nieuwe zero base-vergunningen, die de minister met voorrang heeft willen oplossen. Het College acht dit niet onredelijk. Gelet hierop, ziet het College in hetgeen Radio 227 ter zake heeft gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat de minister, bij afweging van de betrokken belangen, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ten tijde van het bestreden besluit nog niet doelmatig was om een nieuwe verdelingsronde van vergunningen voor niet-landelijke commerciële radio-omroepen te starten. Het College acht het voorts, nu de restfrequenties door de minister worden ingezet ter reparatie en optimalisatie van reeds uitgegeven vergunningen – die ofwel zijn verleend op grond van het wettelijk voorkeursrecht of waarvoor, in de gevallen van de commerciële radio-omroepen, grote bedragen zijn betaald – en mede gelet op de omstandigheid dat het eerder genoemde onderzoek is afgerond en tot de vaststelling van voor verdeling beschikbare frequenties voor NLCO heeft geleid, aannemelijk dat de reeds gedolven frequenties niet nodeloos ongebruikt blijven, maar dat de minister binnen afzienbare tijd een procedure als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, aanhef en onder b en c, Tw zal entameren.
6.5 Uit het voorgaande volgt voorts, dat de minister terecht de door Radio 227 gewenste vergunningen heeft afgewezen. Gelet hierop, behoeft aan de ter zitting door de minister aangevoerde afwijzingsgrond, dat uit het onderzoek van 7 augustus 2006 blijkt dat de door Radio 227 gevraagde frequenties grotendeels niet beschikbaar zijn omdat deze zouden interfereren met reeds uitgegeven frequenties, wat daarvan verder zij, niet meer te worden toegekomen.
6.6 Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat voor de minister geen mogelijkheid bestond de door Radio 227 gewenste frequenties ten behoeve van commerciële radio-omroep te vergunnen. Hetgeen namens Radio 227 overigens nog is aangevoerd, stuit hierop reeds af. Het hoger beroep kan niet slagen en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.7 Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb.