4. De beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien tegen die beslissing beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2 Allereerst dient met het oog op de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van het College om van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening kennis te nemen, de vraag te worden beantwoord of tegen de te nemen beslissing op het bezwaar van verzoekster beroep bij het College dan wel bij de rechtbank Rotterdam openstaat.
Ingevolge artikel 17.1, eerste lid, Tw staat tegen besluiten inzake handhaving van de Tw (hoofdstuk 15 Tw) in eerste en enige aanleg beroep bij het College open, tenzij sprake is van besluiten als bedoeld in de artikelen 15.2a en 15.4 Tw. Tegen laatstbedoelde besluiten staat in eerste aanleg beroep bij de rechtbank Rotterdam open.
Verzoeksters bezwaar is gericht tegen het in het faxbericht van 23 maart 2007 vervatte rechtsoordeel van OPTA, dat het door verzoekster voorgestane gebruik van 118 in de periode van 23 maart 2007 tot 1 april 2007 in strijd is met de bestemming van 118. Dit rechtsoordeel is gegeven in het licht van het besluit van 15 maart 2007, waarbij OPTA heeft meegedeeld geen gebruik te maken van haar bevoegdheid om handhavend op te treden, voorzover 118 in de periode tot 1 april 2007 nog wordt gebruikt conform de bestemming die ingevolge het Nummerplan tot 17 januari 2007 voor dit nummer gold. In het faxbericht van 23 maart 2007 is aangegeven dat tegen onjuist gebruik van 118 handhavend zal worden opgetreden, maar daarbij is niet vooruitgelopen op het eventueel te hanteren handhavingsinstrument.
Aangezien vorenbedoeld rechtsoordeel aldus niet is gegeven in het kader van de gebruikmaking van een specifiek handhavingsinstrument ter zake waarvan de rechtbank Rotterdam in eerste aanleg bevoegd zou zijn, zoals het opleggen van een boete op grond van artikel 15.4 Tw, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat tegen de te nemen beslissing op het bezwaar van verzoekster beroep bij het College openstaat. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter van het College bevoegd is van het verzoek om voorlopige voorziening kennis te nemen.
4.3 De voorzieningenrechter ziet zich voorts voor de vraag gesteld of het in het faxbericht van 23 maart 2007 vervatte rechtsoordeel van OPTA kan worden aangemerkt als een appellabele publiekrechtelijke rechtshandeling.
Zoals het College eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 13 augustus 2002, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AE6745), kan het geven van een als zelfstandig en definitief bedoeld rechtsoordeel omtrent de toepasselijkheid van een wettelijke bepaling in de gegeven situatie, ten aanzien waarvan een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft, in zeer bijzondere gevallen worden aangemerkt als het verrichten van een op zichzelf staande publiekrechtelijke rechtshandeling, die bij de naar de materie bevoegde bestuursrechter kan worden aangevochten. Hiervoor bestaat slechts grond in gevallen waarin niet kan worden geoordeeld dat het rechtsoordeel vooruitloopt op een ten aanzien van betrokkene te verwachten of door hem uit te lokken besluit tot toepassing van de wettelijke regeling, waartegen in rechte kan worden opgekomen zonder dat sprake is van een voor betrokkene onevenredig belastende weg naar de rechter.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hier sprake van een zelfstandig en als definitief bedoeld rechtsoordeel en is, voorzover dit rechtsoordeel vooruitloopt op een ten aanzien van verzoekster te nemen handhavingsbesluit waartegen in rechte kan worden opgekomen, sprake van een voor verzoekster onevenredig belastende weg naar de rechter. Van verzoekster kan niet worden verlangd dat zij wacht op een rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van de door haar voorgestane handelwijze inzake 118 totdat OPTA daadwerkelijk een handhavingsbesluit neemt. Hierbij komt dat de door verzoekster voorgestane handelwijze slechts betrekking heeft op de periode tot 1 april 2007.
4.4 Met het besluit van 15 maart 2007 heeft OPTA in het kader van de uitoefening van haar bevoegdheid tot handhaving van het gebruik van 118 een naar voorlopig oordeel niet onredelijke overgangssituatie gecreëerd voor de periode tot 1 april 2007. Als gevolg van dat besluit staan verzoekster tot 1 april 2007 twee opties open die geen van beide tot handhavende maatregelen door OPTA zullen leiden: ofwel 118 gebruiken conform de oude, tot 17 januari 2007 geldende, bestemming (het aanbieden van de abonnee-informatiedienst) ofwel 118 gebruiken conform de vanaf 17 januari 2007 geldende bestemming (het laten horen van de automatische boodschap).
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de door verzoekster voorgestane handelwijze aan geen van beide opties. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Blijkens het Nummerplan was de oude bestemming van 118, voorzover hier van belang, een algemene abonnee-informatiedienst die wat betreft de aard en inhoud van de verstrekte informatie aan degene die gebruik maakt van de dienst uitsluitend de bij de abonnees in gebruik zijnde nummers uit het Nummerplan biedt. Met die bestemming is niet verenigbaar dat de houder van 118 aan de beller van 118 naast het verschaffen van de bij de abonnees in gebruik zijnde nummers uit het Nummerplan tevens informatie verstrekt over de vervanging van 118 door zijn 18xy-nummer. Anders dan verzoekster is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het telefoongesprek dat door het kiezen van 118 tot stand wordt gebracht en het SMS-bericht dat de beller van 118 na afloop van het telefoongesprek van verzoekster ontvangt, beide als onlosmakelijke onderdelen van verzoeksters abonnee-informatiedienst moeten worden aangemerkt.
Blijkens het Nummerplan is de bestemming van 118 van 17 januari 2007 tot 17 mei 2007 een automatische boodschap die de beller op commercieel neutrale en non-discriminatoire wijze informeert over de vervanging van 118 door 18xy-nummers. Het door verzoekster voorgestane gebruik van 118 is met deze bestemming reeds onverenigbaar, nu de beller geen automatische boodschap te horen krijgt. Bovendien is de boodschap in het SMS-bericht niet aan te merken als commercieel neutraal en non-discriminatoir, aangezien alleen verzoeksters eigen nummer wordt genoemd.
4.5 Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter voorshands tot de conclusie dat het in het faxbericht van 23 maart 2007 vervatte rechtsoordeel van OPTA, dat het door verzoekster voorgestane gebruik van 118 in de periode van 23 maart 2007 tot 1 april 2007 in strijd is met de bestemming van 118, rechtens standhoudt. Het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden afgewezen. Voor toekenning van een vergoeding van de proceskosten op voet van artikel 8:75 Awb zijn geen termen aanwezig.