6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College stelt allereerst vast dat uitsluitend nog in geschil is of het hanteren door KLM van de door VVV gewraakte contractuele voorwaarden inzake overboekingen en wachtlijsten is aan te merken als misbruik van een economische machtspositie in de zin van artikel 24 Mw. Het oordeel van NMa dat KLM met de door haar gehanteerde tarieven geen misbruik heeft gemaakt, is met de uitspraak van de rechtbank van 18 juni 2003 in rechte vast komen te staan. Met die uitspraak is tevens komen vast te staan dat de klacht tegen te lage tarieven buiten het bestek van de onderhavige procedure valt. Dat geldt derhalve ook voor het betoog van VVV over de verdringingsconcurrentie.
6.2 Artikel 24 Mw verbiedt ondernemingen misbruik te maken van een economische machtspositie. Over de vraag of KLM al dan niet op de vliegroute Amsterdam-Curaçao een economische machtspositie inneemt, hebben NMa en rechtbank geen oordeel geveld.
Zoals het College in de uitspraak inzake Carglass heeft overwogen, kan het voor een goede beoordeling van bepaalde gedragingen nodig zijn te onderzoeken of sprake is van een economische machtspositie, alvorens te kunnen besluiten of zij misbruik vormen (uitspraak van 17 november 2004, AWB 03/614, 03/621 en 03/659; www.rechtspraak.nl, LJN AR6034). Als het echter gaat om gedragingen die onder geen enkele omstandigheid geacht kunnen worden misbruik te vormen, behoeft NMa geen aandacht te besteden aan de vraag of een beklaagde een economische machtspositie inneemt, aldus het College in die uitspraak.
Gezien het navolgende, is het College van oordeel dat NMa ook in het onderhavige geval de beantwoording van de vraag of KLM een economische machtspositie inneemt, achterwege heeft kunnen laten.
6.3 Vastgesteld moet worden dat de Mededingingswet geen definitie bevat van het begrip misbruik. Zoals het College heeft overwogen in de uitspraak inzake NOS, is het Nederlandse mededingingsrecht in zo belangrijke mate op het Europese mededingingsrecht georiënteerd, dat beslissingen in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) en het Gerecht van eerste aanleg (hierna: het Gerecht) over de betekenis van begrippen als 'misbruik' en 'machtspositie' in beginsel ook voor de uitleg van het Nederlandse recht richtinggevend zijn (uitspraak van 15 juli 2004, AWB 03/132; www.rechtspraak.nl, LJN AQ1727).
6.3.1 Het Gerecht heeft recent in het arrest Selex, onder aanhaling van eerdere jurisprudentie, overwogen dat het begrip misbruik van een machtspositie een objectief begrip is, dat betrekking heeft op de gedragingen van een onderneming met een machtspositie die invloed kunnen uitoefenen op de structuur van een markt waar, juist door de aanwezigheid van de betrokken onderneming, de mededinging reeds is verzwakt, en die ertoe leiden dat de handhaving of de ontwikkeling van de nog bestaande marktconcurrentie wordt tegengegaan met andere dan de gebruikelijke middelen bij een op ondernemersprestaties gebaseerde normale mededinging met goederen of diensten (arrest van 12 december 2006, T-155/04, punt 107). De weergave van de vaste (Europese) rechtspraak inzake het begrip misbruik, die NMa in de beslissing op bezwaar van 18 maart 2004 heeft gegeven, is in lijn met deze jurisprudentie.
Vastgesteld moet worden dat deze omschrijving van het begrip misbruik met name vormen van misbruik betreft, die gericht zijn op zogeheten 'uitsluiting' of 'verdringing' van concurrenten, zoals leveringsweigering en de weigering van toegang tot bepaalde faciliteiten. Bij de beoordeling van dergelijk gedrag is bepalend of, zoals volgt uit de hiervoor gegeven omschrijving van het begrip misbruik, de concurrentie wordt geschaad.
6.3.2 Onder het begrip misbruik kan echter niet alleen de uitsluiting of verdringing van concurrenten vallen, maar ook de uitbuiting van een economische machtspositie, zoals onder meer blijkt uit het in artikel 82, onder a, EG genoemde voorbeeld van het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever met artikel 24 Mw heeft beoogd aan te sluiten bij artikel 82 EG en dat de in deze laatste bepaling genoemde voorbeelden ook voor artikel 24 Mw gelden (Memorie van Toelichting, TK 1995/1996, 24707, nr. 3, blz. 24 e.v. en blz. 71).
De hiervoor gegeven omschrijving van het begrip misbruik ingeval van uitsluiting of verdringing van concurrenten vormt geen passend handvat bij de beoordeling van misbruik door uitbuiting, aangezien het in het laatste geval niet de concurrentie is die wordt geschaad, maar de afnemers. Het Hof heeft het begrip misbruik in de context van uitbuiting dan ook anders omschreven dan in de context van uitsluiting of verdringing. In het arrest United Brands heeft het Hof misbruik namelijk omschreven als het benutten van de mogelijkheden van een machtspositie om handelsvoordelen te verwerven die de bezitter van de machtspositie in een situatie van normale en voldoende daadwerkelijke mededinging niet zou hebben gehad (arrest van 14 februari 1978, 27/76, Jur. 1978, blz. 207, punt 249). Het Hof oordeelde dat in die zaak een dergelijk misbruik zou bestaan in het toepassen van een te hoge prijs, die niet in een redelijke verhouding staat tot de economische waarde van de geleverde prestatie (punt 250).
Hoewel het arrest United Brands betrekking heeft op het hanteren van onbillijke prijzen hetgeen in het onderhavige geschil niet meer aan de orde is biedt de in dit arrest gegeven omschrijving van het begrip misbruik een handvat bij de beoordeling of KLM in het onderhavige geval onbillijke contractuele voorwaarden heeft gehanteerd.
6.4 Over het oordeel van NMa dat KLM in dit geval geen misbruik heeft gemaakt door het hanteren van onbillijke contractuele voorwaarden, overweegt het College als volgt.
6.4.1 In de beslissing op bezwaar van 18 maart 2004 heeft NMa ten eerste overwogen dat ten gevolge van de door KLM gehanteerde contractuele voorwaarden de handhaving of ontwikkeling van de marktconcurrentie niet wordt tegengegaan. Zoals hiervoor is uiteengezet, heeft het criterium of de concurrentie wordt geschaad, echter met name betrekking op vormen van misbruik die uitsluiting of verdringing betreffen, terwijl de oorspronkelijke klacht daarop geen betrekking heeft. Dat de door KLM gehanteerde contractuele voorwaarden niet de concurrentie schaden, betekent dus nog niet dat geen sprake is van misbruik in de zin van artikel 24 Mw.
6.4.2 NMa heeft in de beslissing op bezwaar van 18 maart 2004 vervolgens gewezen op het rechtstreekse verband tussen de gehanteerde contractuele voorwaarden en de gerealiseerde opbrengsten, alsmede het rendement op de route Amsterdam-Curaçao. Zoals de rechtbank heeft geoordeeld, en NMa ook heeft erkend, kan het hanteren van onbillijke contractuele voorwaarden tegenover consumenten ook misbruik van een economische machtspositie opleveren als geen sprake is van onbillijke tarieven. NMa stelt zich op het standpunt dat in dit geval echter een zodanige samenhang bestaat tussen de contractuele voorwaarden inzake wachtlijsten en overboekingen, en de tarieven, dat de contractuele voorwaarden niet los kunnen worden gezien van de tarieven.
Over de wachtlijsten overweegt het College het volgende. Ter zitting is duidelijk geworden dat VVV met de wachtlijsten doelt op de situatie waarin alleen tickets beschikbaar zijn voor een tarief dat een klant niet wil betalen, en het reisbureau de klant op een wachtlijst plaatst voor het geval KLM, bij het naderen van de vertrekdatum, de tarieven voor de overblijvende stoelen verlaagt tot het tarief dat de klant wel wil betalen. Voorzover dit een handelwijze is van reisbureaus die niet onderdeel zijn van KLM, stelt het College vast dat het geen misbruik door KLM kan vormen.
Over de overboekingen en de wachtlijsten die worden gehanteerd door reisbureaus die wel onderdeel zijn van KLM, overweegt het College het volgende. Uit de hiervoor weergegeven jurisprudentie kan worden afgeleid dat in dit geval tot misbruik zou moeten worden geconcludeerd als KLM contractuele voorwaarden zou toepassen die niet in een redelijke verhouding staan tot de economische waarde van de geleverde prestatie. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat KLM tickets uitgeeft voor verschillende tarieven. De hoogte van de tarieven wordt bepaald door onder meer het tijdsverloop tussen de aankoop van het ticket en de vertrekdatum, alsmede de zekerheid of daadwerkelijk met de door de reiziger gekozen vlucht kan worden gevlogen. Hetgeen VVV in wezen wenst, is dat KLM aan de tickets waarvoor een laag tarief geldt, de contractuele voorwaarden verbindt die gelden voor tickets waarvoor een hoger tarief moet worden betaald. Het lage tarief geldt echter niet voor niets: het zijn, naast uiteraard de afstand en de klasse, onder meer de contractuele voorwaarden die de hoogte van het tarief bepalen. Het College maakt uit de beslissing op bezwaar van 18 maart 2004, alsmede de nadere toelichting in het beroepschrift en ter zitting, op dat deze argumenten NMa tot de conclusie hebben gebracht dat gelet op het rechtstreekse verband tussen contractuele voorwaarden en opbrengsten, alsmede rendement, de contractuele voorwaarden in een redelijke verhouding staan tot de economische waarde van de geleverde prestatie, zodat geen sprake is van misbruik.
Anders dan de rechtbank is het College, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de beslissing op bezwaar van 18 maart 2004, hoewel summier, deugdelijk is gemotiveerd.
6.5 Gezien het voorgaande is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Bespreking van de beroepsgrond dat NMa de uitspraak van 18 juni 2003 juist heeft opgevat in die zin dat NMa niet verplicht was nader onderzoek te verrichten, kan daarom achterwege blijven.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het College het beroep van VVV tegen de beslissing op bezwaar van 18 maart 2004 ongegrond verklaren.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.