ECLI:NL:CBB:2007:BA1547

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/669
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake slachtpremie en uitsluitingsbedrag op basis van Europese regelgeving

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de Regeling dierlijke EG-premies. Het beroep is ingediend op 2 september 2005, naar aanleiding van een besluit van 22 juli 2005, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit werd afgewezen. Appellant had zich in 2000 aangemeld voor de slachtpremieregeling en in 2002 aanvragen ingediend voor slachtpremie voor negen runderen. Tijdens een controle op 8 augustus 2002 werd vastgesteld dat appellant geen bedrijfsregister bijhield, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvragen voor slachtpremie in 2002. In de daaropvolgende besluiten werd appellant een uitsluitingsbedrag opgelegd, dat verrekend zou worden met zijn aanvragen in de jaren 2003, 2004 en 2005.

De kern van het geschil betreft de vaststelling dat het percentage afwijkingen groter is dan 50%, wat volgens de Europese regelgeving leidt tot een uitsluiting van de steun. Appellant betwist deze vaststelling en de verrekening van het uitsluitingsbedrag met zijn slachtpremieaanspraken. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de argumenten van appellant beoordeeld en vastgesteld dat de vaststelling van het percentage afwijkingen door verweerder juist is. Echter, het College oordeelt dat de verrekening van het uitsluitingsbedrag niet correct is toegepast, aangezien deze dient te geschieden met aanvragen die in 2003, 2004 en 2005 zijn ingediend, en niet met de jaren 2004, 2005 en 2006 zoals verweerder had gedaan.

Het College verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het de verrekening betreft, en bepaalt dat het uitsluitingsbedrag moet worden verrekend met de betalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee waarop appellant aanspraak kan maken op basis van zijn aanvragen in 2003, 2004 en 2005. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant en dient de Staat der Nederlanden het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/669 14 maart 2007
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: mr. A.R. van Dolder, advocaat te Alkmaar,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 1 september 2005, bij het College binnengekomen op 2 september 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 juli 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op bezwaar van appellant tegen een besluit op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Bij brief van 17 oktober 2005 heeft appellant het beroep van gronden voorzien.
Op 16 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2007. Appellant is, zoals op 4 januari 2007 is bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, voorzover en ten tijde hier van belang, als volgt:
" Artikel 2 - Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;
(…)
Artikel 36 - Berekeningsgrondslag
(…)
3. Wanneer het in een steunvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, wordt de steun, onverminderd de artikelen 38 en 39, berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.
Wanneer een bedrijfshoofd door overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 zijn verplichting om de dieren aan te houden niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij het recht op steun voor het aantal dieren dat hiervoor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop de overmacht of de buitengewone omstandigheid is ingetreden.
Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor
steun wordt aangevraagd
1. Wanneer met betrekking tot een steunaanvraag in het kader van de steunregelingen voor rundvee een verschil wordt vastgesteld tussen het aangegeven aantal dieren en het geconstateerde aantal dieren in de zin van artikel 36, lid 3, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken gekort met het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage, wanneer ten aanzien van niet meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld.
2. Wanneer ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken, gekort:
a) met het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage, indien dit niet groter is dan 10 %, of
b) met tweemaal het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage, indien dit groter is dan 10 %, maar niet groter dan 20 %.
Indien het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 20 %, wordt het op grond van die regelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 36, lid 3, aanspraak zou kunnen maken, voor de betrokken premieperiode geweigerd.
3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.
Wanneer het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 50 %, wordt het bedrijfshoofd bovendien tot een bedrag dat gelijk is aan het op grond van de eerste alinea geweigerde bedrag, nogmaals uitgesloten van de steun. Dit bedrag wordt verrekend met de betalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee waarop hij aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft zich door middel van het toezenden van een door hem ingevuld deelnameformulier op 1 januari 2000 opgegeven als deelnemer aan de slachtpremieregeling.
- In 2002 zijn namens appellant door het slachthuis op diverse data aanvragen voor slachtpremie ingediend voor in totaal negen runderen.
- Op 8 augustus 2002 is op het bedrijf van appellant een controle ter plaatse uitgevoerd en is geconstateerd dat door appellant geen bedrijfsregister werd bijgehouden.
- Bij besluit van 27 februari 2004 heeft verweerder als gevolg van deze constatering de slachtpremieaanvragen van appellant voor 2002 afgewezen.
- Bij besluit van 18 juni 2004 heeft verweerder appellant bovendien voor een bedrag van € 213,70 uitgesloten, te verrekenen over door appellant ingediende aanvragen in de jaren 2003, 2004 en 2005.
- Bij besluit van 31 januari 2005 heeft verweerder zijn besluit van 18 juni 2004 herzien en het uitsluitingsbedrag vastgesteld op € 2.137,04, te verrekenen over door appellant ingediende aanvragen in de jaren 2003, 2004 en 2005.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 maart 2005, aangevuld bij brief van 13 mei 2005, bezwaar gemaakt.
- Bij besluit van 22 juni 2005 heeft verweerder zijn besluit van 31 januari 2005 gewijzigd en het uitsluitingsbedrag verlaagd tot € 213,70, te verrekenen over door appellant ingediende aanvragen in de jaren 2004, 2005 en 2006.
- Appellant heeft afgezien van de mogelijkheid over zijn bezwaar te worden gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder allereerst opgemerkt dat het bezwaar van appellant ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede is gericht tegen het besluit van 22 juni 2005. Voorts heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in het premiejaar 2002 in totaal negen runderen voor slachtpremie in aanmerking gebracht.
Zeven runderen daarvan zijn betrokken geweest in de controle ter plaatse op 8 augustus 2002. Ten aanzien van deze zeven runderen zijn bij deze controle onregelmatigheden vastgesteld. De dieren zijn geen geconstateerde dieren in de zin van artikel 2, onder s, van Verordening (EG) nr. 2419/2001.
Twee runderen zijn niet betrokken geweest in de controle ter plaatse en deze dieren zijn dus wel geconstateerde dieren in de zin van artikel 2, onder s, van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Het percentage afwijkingen bedraagt (het aantal onregelmatige dieren (7) gedeeld door het aantal geconstateerde dieren (2) * 100% =) 350.
Indien het overeenkomstig artikel 38, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bepaalde percentage groter is dan 50, wordt op grond van het tweede lid van dit artikel het bedrijfshoofd nogmaals uitgesloten voor de steun tot een bedrag dat gelijk is aan het op grond van de eerste alinea geweigerde bedrag.
Het uitsluitingsbedrag wordt aldus berekend op basis van de slachtpremie die appellant zou hebben ontvangen voor de twee geconstateerde runderen. Voor het rund met ID code NL 284018092 bedraagt de premie € 114,28. De aanvraag voor het rund met ID code NL 277876919 is te laat ingediend en heeft geleid tot een korting van 13% op de slachtpremie. De premie voor dit rund bedraagt (87% van € 114,28 =) € 99,42. Dit leidt tot een uitsluitingsbedrag van (€ 114,28 + € 99,42 =)
€ 213,70, welk bedrag verrekend zal worden met appellants aanspraken voor slachtpremie in de premiejaren 2004, 2005 en 2006.
De verrekening van het uitsluitingsbedrag is gebaseerd op artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, waarin in het tweede lid is bepaald dat deze kan plaatsvinden in de drie kalenderjaren volgend op het kalenderjaar waarin de afwijkingen zijn vastgesteld.
De uitkering van premies op grond van de Regeling dierlijke EG premies is gebaseerd op communautaire regelgeving van de Europese Unie. Hierin wordt niet toegestaan dat een lidstaat afwijkt van het sanctiestelsel zoals dat is vastgesteld in de Europese Verordeningen. Verweerder is aan dit sanctiestelsel gebonden en heeft bij de uitvoering van de regelgeving niet de bevoegdheid daarvan af te wijken.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van het beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verweerders oordeel dat het percentage afwijkingen groter is dan 50, is onjuist. Reeds hierom kan appellant niet worden uitgesloten voor een bedrag van € 213,70.
Appellant kan zich voorts niet verenigen met de verrekening van het uitsluitingsbedrag met zijn slachtpremieaanspraken in de premiejaren 2004, 2005 en 2006.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant heeft gesteld dat verweerders vaststelling dat het percentage afwijkingen groter is dan 50 onjuist is, maar hij heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Het College ziet ook zelf geen grond voor het oordeel dat verweerders vaststelling onjuist is. Tijdens de controle is vastgesteld dat appellant niet over een bedrijfsregister beschikte. Als gevolg hiervan konden zeven dieren, waarvoor reeds voor de controle in 2004 slachtpremie was aangevraagd, niet als ‘geconstateerd dier’ in de zin van artikel 2, onder s, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 worden aangemerkt. De twee overige dieren zijn pas na de controle in 2004 voor slachtpremie in aanmerking gebracht en zijn wel als geconstateerd dier aangemerkt. Dit brengt mee dat, zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen, het overeenkomstig artikel 38, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bepaalde percentage 350 (7/2 * 100) bedraagt en ingevolge het tweede lid van dit artikel een uitsluitingsbedrag dient te worden opgelegd.
5.2 Appellant kan zich voorts niet verenigen met de verrekening van het uitsluitingsbedrag van € 213,70 met zijn aanspraak op slachtpremie in de premiejaren 2004, 2005 en 2006.
Voorzover appellant van opvatting is dat er in het geheel geen verrekening mag plaatsvinden, is die opvatting onjuist. Ingevolge artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 wordt het uitsluitingsbedrag immers verrekend met de betalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee waarop hij aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld.
Voorzover appellant van opvatting is dat verweerder ten onrechte meent dat de verrekening dient plaats te vinden met premieaanspraken over de premiejaren 2004, 2005 en 2006, deelt het College die opvatting. Aangezien immers het verschil tussen het in de steunaanvraag aangegeven aantal dieren en het geconstateerde aantal dieren tijdens de bedrijfscontrole op 8 augustus 2002 is vastgesteld, dient het uitsluitingsbedrag ingevolge artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 te worden verrekend met de betalingen inzake in de kalenderjaren 2003, 2004 en 2005 ingediende aanvragen om rundveepremies.
5.3 Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voorzover daarbij is voorzien in een verrekening van het uitsluitingsbedrag met premieaanspraken over de premiejaren 2004, 2005 en 2006. Het College zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb bepalen dat het uitsluitingsbedrag wordt verrekend met de betalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee waarop appellant aanspraak kan maken op grond van de door hem in 2003, 2004 en 2005 ingediende aanvragen en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
5.4 Het College acht ten slotte termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,--, te weten 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met wegingsfactor 1 en € 322,-- per punt.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voorzover daarbij is voorzien in een verrekening van het uitsluitingsbedrag met
premieaanspraken over de premiejaren 2004, 2005 en 2006;
- bepaalt dat (-) het uitsluitingsbedrag wordt verrekend met de betalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee
waarop appellant aanspraak kan maken op grond van de door hem in 2003, 2004 en 2005 ingediende aanvragen en (-)
deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant ten bedrage van € 322,-- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro),
onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,-- (zegge:
honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener