6.2.4 Voorzover zou worden aangenomen dat V&M over een mobiel kernnetwerk beschikt en dat een dergelijk netwerk een elektronisch communicatienetwerk is, is daarmee nog niet gezegd dat V&M aanbieder is van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.
Een openbaar elektronisch communicatienetwerk is in artikel 1.1, aanhef en onder h, Tw gedefinieerd als een elektronisch communicatienetwerk dat geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt om openbare elektronische communicatiediensten aan te bieden.
OPTA heeft de vraag of V&M een openbaar elektronisch communicatienetwerk aanbiedt in het bestreden besluit terecht beantwoord aan de hand van de wettelijke definitie van dit begrip, die in overeenstemming is met artikel 2, aanhef en onder a, van de Kaderrichtlijn. Voorzover V&M het gebruik van een andere definitie heeft willen bepleiten, kan zij in dit pleidooi dan ook niet worden gevolgd.
6.2.5 Naar het oordeel van het College is V&M er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat haar eigen apparatuur, voorzover deze een elektronisch communicatienetwerk zou vormen, geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt voor het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten. V&M heeft weliswaar gesteld dat zij dergelijke diensten kan leveren, maar zij heeft op geen enkele wijze aangetoond dat zij dat ook daadwerkelijk doet. Zo is ter zitting van 1 maart 2007 duidelijk geworden dat de door V&M genoemde mogelijkheid van inpandige mobiele telefonie met behulp van wifi niet als dienst zal worden geleverd, zolang V&M de door haar gestelde potentiële klanten niet tevens de mogelijkheid kan bieden naar buiten te bellen, waarvoor een overeenkomst met een MNO noodzakelijk is. Wat betreft andere door V&M genoemde diensten, zoals doorschakeldiensten, is evenmin gebleken dat V&M deze daadwerkelijk levert.
6.2.6 Het vorenoverwogene leidt het College tot de slotsom dat OPTA de in § 6.2 van deze uitspraak bedoelde vraag in het bestreden besluit ontkennend heeft mogen beantwoorden. OPTA heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat V&M niet behoort tot de kring van aanbieders die, afgaande op de tekst van artikel 6.2, eerste lid, juncto artikel 6.1, eerste lid, Tw, een aanvraag als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, Tw kan indienen.
6.2.7 Reeds omdat V&M niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een openbaar elektronisch communicatienetwerk of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt, ziet het College geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Machtigingsrichtlijn.
6.3 Naar het oordeel van het College stelt OPTA zich voorts terecht op het standpunt dat het verzoek van V&M geen betrekking heeft op interoperabiliteit, waartoe het volgende wordt overwogen.
6.3.1 Blijkens de wetsgeschiedenis betekent interoperabiliteit van diensten – de titel van hoofdstuk 6 Tw – hetzelfde als het tot stand brengen van eind tot eind verbindingen en wordt onder eind tot eind verbindingen verstaan dat eindgebruikers van verschillende netwerken of diensten met elkaar kunnen communiceren en dat eindgebruikers in staat zijn om diensten die door andere aanbieders worden aangeboden te bereiken (TK 2002-2003, 28 851, nr. 3. blz. 102).
6.3.2 Als aanbieder die de toegang tot eindgebruikers controleert, is Telfort ingevolge artikel 6.1, eerste lid, Tw onder omstandigheden verplicht in onderhandeling te treden over het sluiten van een overeenkomst die strekt tot het tot stand brengen van eind tot eind verbindingen. Deze onderhandelingsplicht heeft naar zijn aard betrekking op het tot stand brengen van eind tot eind verbindingen waarbij eindgebruikers zijn betrokken tot wie Telfort de toegang controleert. Zo heeft Telfort het niet in haar macht te bewerkstelligen dat de eindgebruikers van Orange en T Mobile elkaar kunnen bellen en zullen Orange en T Mobile daar zelf voor moeten zorgen.
6.3.3 In zijn uitspraak van 24 november 2004 inzake T Mobile/Yarosa heeft het College met verwijzing naar de wetsgeschiedenis geoordeeld dat een verzoek tot onderhandelen op basis van artikel 6.1, eerste lid, Tw moet strekken tot verbetering van de bereikbaarheid of de communicatiemogelijkheden van de eindgebruikers van de verzoekende partij.
6.3.4 Ook als wordt aangenomen dat V&M een openbaar elektronisch communicatienetwerk aanbiedt en beschikt over eindgebruikers – dit laatste heeft V&M op geen enkele wijze aangetoond –, geldt dat haar verzoek niet is gericht op verbetering van communicatie- of bereikbaarheidsmogelijkheden van haar eindgebruikers in relatie tot de eindgebruikers tot wie Telfort de toegang controleert. Het verzoek van V&M strekt ertoe dat Telfort haar in staat stelt actief te worden als aanbieder van mobiele telefonie. OPTA en Telfort hebben er in dit verband terecht op gewezen dat iedere MNO in Nederland die daartoe bereid is de door V&M gewenste overeenkomst met haar kan sluiten. Hieruit blijkt naar het oordeel van het College dat het V&M niet specifiek te doen is om communicatie met of bereikbaarheid van de eindgebruikers van Telfort en dat artikel 6.1, eerste lid, Tw niet geschreven is voor de zich hier voordoende situatie.
6.3.5 Ook hieruit volgt dat OPTA terecht geen grondslag aanwezig heeft geacht om op basis van artikel 6.2, eerste lid, Tw regels te stellen tussen Telfort en V&M.
6.4 Wie geen aanvraag als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, Tw kan indienen, kan naar het oordeel van het College evenmin afdwingen dat OPTA een beslissing neemt op basis van artikel 6.2, tweede lid, Tw. Een ander oordeel zou de in artikel 6.2, eerste lid, juncto artikel 6.1, eerste lid, Tw vervatte beperking van de kring van aanbieders die een aanvraag als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, Tw kan indienen zinledig maken. Het feit dat V&M haar verzoek mede heeft gebaseerd op artikel 6.2, tweede lid, Tw verplichtte OPTA dan ook niet tot het nemen van een beslissing op grond van dat artikellid.
6.5 Het College wijst er nog op dat de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister), in reactie op de opmerking van de leden van de CDA fractie in de Tweede Kamer dat nieuwe toetreders op "de markt voor elektronische communicatie" nauwelijks een voet aan de grond krijgen, naar voren heeft gebracht dat OPTA aanbieders met aanmerkelijke marktmacht (hierna: AMM) toegangsverplichtingen kan opleggen. In dat geval hebben andere partijen het recht de infrastructuur of de diensten van de aangewezen aanbieder te gebruiken, wat volgens de Minister een belangrijk hulpmiddel is voor nieuwkomers (TK 2002-2003, 28 851, nr. 7, blz. 18).
6.5.1 Het College stelt vast dat de Minister het interoperabiliteitsregime van hoofdstuk 6 Tw niet heeft genoemd als hulpmiddel voor nieuwe toetreders, wat erop duidt dat hoofdstuk 6 Tw geen middel is waarmee V&M toetreding kan afdwingen.
6.5.2 Zolang op de (wholesale)markt voor toegang en gespreksopbouw op mobiele netwerken geen aanbieder met AMM is aangewezen, kan V&M uitsluitend toegang tot deze markt verkrijgen op basis van een op commerciële basis gesloten overeenkomst met een MNO.
6.6 Al hetgeen V&M verder nog heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Het College komt tot de slotsom dat het beroep van V&M ongegrond moet worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling acht het College geen termen aanwezig.