9. De beoordeling van de beroepen
9.1 Grief A van KPN houdt in dat OPTA de impact van de infrastructuurconcurrentie onvoldoende heeft meegewogen. Naar het oordeel van het College verschilt de onderbouwing van deze grief niet wezenlijk van de – uitgebreidere – onderbouwing van hiermee corresponderende grieven van KPN tegen het WLR besluit, die het College in de WLR uitspraak heeft beoordeeld en verworpen. In het licht van de WLR uitspraak kan grief A van KPN niet slagen.
9.2 Wat KPN in haar aanvullend beroepschrift aanduidt als grief B, is in feite een verwijzing naar de grieven die zij heeft geformuleerd in bijlage A, B, C en E van haar aanvullend beroepschrift. Deze grieven komen in § 9.10 tot en met § 9.11 van deze uitspraak aan de orde.
9.3 De in het aanvullend beroepschrift van KPN gegeven onderbouwing van de grief tegen het haar bij het bestreden besluit opgelegde discriminatieverbod (grief C) bestaat uit een vergelijking tussen het verbod op discriminatie dat op grond van het algemene mededingingsrecht van toepassing is op ondernemingen met een economische machtspositie en het sectorspecifieke discriminatieverbod dat OPTA bij het bestreden besluit heeft opgelegd. Op grond van deze vergelijking trekt KPN de conclusie dat deze twee discriminatieverboden in hun praktische uitwerking niet wezenlijk van elkaar verschillen, zodat het door OPTA bij het bestreden besluit opgelegde discriminatieverbod niet passend is.
9.3.1 Met betrekking tot deze grief overweegt het College dat het van toepassing zijnde regelgevend kader inzake elektronische communicatie voorziet in de mogelijkheid tot het opleggen van een sectorspecifiek discriminatieverbod, ook in gevallen waarin op grond van het algemene mededingingsrecht al een discriminatieverbod van toepassing is. De enkele omstandigheid dat een algemeen discriminatieverbod van toepassing is, impliceert dan ook niet zonder meer dat een sectorspecifiek discriminatieverbod niet als passend kan worden beschouwd. Nu KPN in haar aanvullend beroepschrift heeft volstaan met een algemene vergelijking van evengenoemde verboden, kan grief C van KPN in zoverre niet slagen.
9.3.2 Naar aanleiding van de WLR uitspraak, waarin het College een met grief C van KPN corresponderende grief heeft verworpen, heeft KPN ter zitting van 1 december 2006 nader onderbouwd waarom een non discriminatieverplichting op de onderhavige wholesalemarkt volgens haar niet passend is. Naar het oordeel van het College bestaat deze nadere onderbouwing (opnieuw) grotendeels uit een algemene vergelijking van het generieke mededingingsrechtelijke discriminatieverbod met het sectorspecifieke discriminatieverbod dat OPTA bij het bestreden besluit heeft opgelegd. Ook in zoverre kan grief C niet slagen.
Voorzover KPN heeft aangevoerd dat de omvang van het huidige dienstenaanbod niet ter discussie staat en dat zij evenmin bekend is met wensen van partijen wat betreft nieuwe gespreksopbouwdiensten, ziet het College hierin geen grond voor het oordeel dat het risico dat KPN andere aanbieders in de huidige reguleringsperiode zal discrimineren ten opzichte van elkaar of (met name) de retailorganisatie van KPN zo theoretisch is dat de bij het bestreden besluit opgelegde non discriminatieverplichting niet passend is.
9.3.3 Grief C van KPN kan derhalve niet slagen.
9.4 Grief E van KPN houdt in dat, als haar grief tegen de in het WLR besluit vervatte verplichting om de mogelijkheid van C(P)S over WLR aansluitingen op verzoek van de afnemer ongedaan te maken niet slaagt, zij niet kan worden verplicht gespreksopbouwdiensten over deze aansluitingen te leveren.
9.4.1 In de WLR uitspraak heeft het College de grief van KPN tegen de verplichting om de mogelijkheid van C(P)S over WLR aansluitingen op verzoek van de afnemer ongedaan te maken, verworpen. Dit betekent dat grief E van KPN nog actueel is.
9.4.2 In de WLR uitspraak heeft het College het standpunt van OPTA onderschreven dat de vaststelling dat de verplichting van artikel 6a.17, eerste lid, Tw wat betreft WLR aansluitingen niet langer op KPN rust, omdat de desbetreffende eindgebruikers geen abonnee meer van haar zijn, niet logischerwijs tot gevolg heeft dat ook andere op KPN rustende verplichtingen niet meer gelden. Met betrekking tot de wholesalemarkt voor gespreksopbouw op het vaste openbare telefoonnetwerk is in dit verband in het bijzonder van belang dat de WLR aansluitingen waarover KPN het heeft, aansluitingen zijn op haar eigen vaste openbare telefoonnetwerk, ook al verhuurt zij deze aansluitingen op wholesaleniveau aan concurrenten. Het standpunt van KPN dat zij over deze aansluitingen geen gespreksopbouwdiensten hoeft te leveren, vindt geen steun in de tekst van de Tw. Hierbij komt nog dat, als KPN geen gespreksopbouwdiensten hoeft te leveren over WLR aansluitingen, de afnemers van deze aansluitingen met behulp van alternatieve infrastructuur moeten zorgdragen voor gespreksopbouw of gespreksopbouw tegen een in beginsel niet gereguleerd tarief moeten afnemen van KPN. In beide gevallen wordt ernstig afbreuk gedaan aan het door OPTA beoogde effect van WLR en de bij het bestreden besluit door haar opgelegde verplichtingen inzake kostenoriëntatie.
9.4.3 Grief E van KPN faalt derhalve.
9.5 Grief F van KPN houdt in dat OPTA de toegangsverplichting ten behoeve van C(P)S ten onrechte heeft verruimd ten opzichte van de huidige praktijk, doordat KPN voortaan ook C(P)S mogelijk moet maken voor vast telefoonverkeer naar het nummer 112 en naar diensten ten aanzien waarvan de eindgebruiker heeft gekozen voor een rechtstreekse factuurrelatie met de desbetreffende dienstenaanbieder.
Grief 1 van Tele2 en grief 5 van ACT zijn gericht tegen de in het bestreden besluit vervatte beslissing dat KPN niet verplicht is C(P)S en de daarvoor benodigde toegang mogelijk te maken voorzover het gaat om telefoongesprekken op basis van VoB.
Het College zal deze grieven, die alle betrekking hebben op de reikwijdte van de bij het bestreden besluit aan KPN opgelegde verplichtingen in verband met C(P)S, gezamenlijk beoordelen.
9.5.1 Het College volgt OPTA niet in haar standpunt dat grief 1 van Tele2 en grief 5 van ACT gelet op artikel 6:13 Awb alsmede de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State OPTA wijst met name op de uitspraak van 9 mei 1995 inzake Medemblik (AB 1995, 529; BR 1995, 770; Gst. 1995, 7014, 9; NJB 1995, blz. 300) niet inhoudelijk kunnen worden beoordeeld op de grond dat de zienswijzen van ACT en Tele2 over het ontwerpbesluit geen betrekking hebben op de door OPTA gemaakte uitzondering voor telefoonaansluitingen op basis van VoB. In reactie op dit standpunt van OPTA hebben ACT en Tele2 onder meer aangevoerd dat KPN medio november 2005, dat wil zeggen na het verstrijken van de termijn waarbinnen zienswijzen over het ontwerpbesluit konden worden ingebracht, heeft bekendgemaakt dat zij haar vaste openbare telefoonnetwerk op afzienbare termijn volledig wilde gaan inrichten op basis van het Internet Protocol (de zogenoemde All IP plannen van KPN), wat ACT en Tele2 naar zij onweersproken hebben gesteld voordien niet wisten. In het licht van de All IP plannen van KPN, zo begrijpt het College het betoog van ACT en Tele2, is het belang van de door OPTA gemaakte uitzondering voor aansluitingen op basis van VoB in ieder geval in potentie aanzienlijk toegenomen, waardoor ACT en Tele2 niet langer wilden berusten in deze uitzondering. Het College acht dit betoog van ACT en Tele2 voldoende overtuigend en acht in dit verband van belang dat OPTA in de bekendmaking van de All IP plannen van KPN geen aanleiding heeft gezien een gewijzigd ontwerpbesluit te nemen of opnieuw gelegenheid te bieden tot het geven van zienswijzen over het ontwerpbesluit. Reeds hierom kan ACT en Tele2 naar het oordeel van het College niet worden tegengeworpen dat zij de betreffende grieven niet aan de orde hebben gesteld in hun zienswijzen over het ontwerpbesluit.
9.5.2 In het marktanalysebesluit van 21 december 2005 van OPTA over de retailmarkten voor vaste telefonie heeft OPTA KPN aangewezen op grond van artikel 6a.16, eerste lid, Tw. Gezien deze aanwijzing moet KPN ingevolge artikel 6a.17, eerste lid, Tw haar abonnees de mogelijkheid van C(P)S bieden. Ingevolge artikel 6a.17, vierde lid, Tw moet KPN voorts voldoen aan redelijke verzoeken om toegang ten behoeve van C(P)S, zoals OPTA in onderdeel viii van het dictum van het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld.
In onderdeel ix van het dictum van het bestreden besluit heeft OPTA met verwijzing naar artikel 6a.17, derde lid, Tw bepaald dat KPN C(P)S en de daarvoor benodigde toegang mogelijk moet maken voor alle gesprekken die origineren op haar vaste aansluitnetwerk, met uitzondering van gesprekken op basis van VoB.
9.5.3 Naar het oordeel van het College behelst onderdeel ix van het dictum van het bestreden besluit een ex ante toegangsverplichting ten behoeve van C(P)S, die gelet op de tekst van dit onderdeel van het dictum mede van toepassing is op vast telefoonverkeer naar het nummer 112 en naar diensten ten aanzien waarvan de eindgebruiker heeft gekozen voor een rechtstreekse factuurrelatie met de desbetreffende dienstenaanbieder. Immers, dit nummer en deze diensten worden niet uitgezonderd van de in dit dictumonderdeel geformuleerde verplichting. Voorzover OPTA heeft betoogd dat met onderdeel ix van het dictum van het bestreden besluit uitsluitend is beoogd een categorale uitzondering te maken voor telefoongesprekken op basis van VoB en niet om op voorhand te bepalen dat KPN te allen tijde moet voldoen aan verzoeken om toegang ten behoeve van C(P)S voor verkeer naar het nummer 112 en naar diensten ten aanzien waarvan de eindgebruiker heeft gekozen voor een rechtstreekse factuurrelatie met de desbetreffende dienstenaanbieder, stelt het College vast dat dit niet ondubbelzinnig blijkt uit de tekst van onderdeel ix van het dictum van het bestreden besluit. Deze tekst heeft een ruimere strekking.
Hiervan uitgaande overweegt het College het volgende.
9.5.4 Als een aanbieder KPN vraagt om toegang ten behoeve van C(P)S voor vast telefoonverkeer naar het nummer 112 of naar diensten ten aanzien waarvan de eindgebruiker heeft gekozen voor een rechtstreekse factuurrelatie met de desbetreffende dienstenaanbieder, zullen de verzoekende partij en KPN allereerst moeten proberen in onderling overleg overeenstemming te bereiken over dit verzoek. Als partijen daar niet in slagen en OPTA wordt gevraagd het geschil te beslechten, moet OPTA op grond van de feiten en omstandigheden van het aan haar voorgelegde geval beoordelen of sprake is van een redelijk verzoek in de zin van artikel 6a.17, vierde lid, Tw. Artikel 6a.17, derde lid, Tw biedt OPTA naar het oordeel van het College niet de mogelijkheid deze beoordeling op voorhand en in algemene zin te verrichten door ex ante te bepalen dat KPN hoe dan ook moet voldoen aan verzoeken om toegang ten behoeve van C(P)S voor vast telefoonverkeer naar de in grief F van KPN genoemde bestemmingen.
9.5.5 Artikel 6a.17, derde lid, Tw biedt OPTA evenmin de mogelijkheid op voorhand en in algemene zin te bepalen dat KPN hoe dan ook niet hoeft te voldoen aan verzoeken om toegang ten behoeve van C(P)S over VoB aansluitingen.
9.5.6 Het voorafgaande leidt het College tot de slotsom dat grief F van KPN, grief 1 van Tele2 en grief 5 van ACT doel treffen en dat onderdeel ix van het dictum van het bestreden besluit moet worden vernietigd. Deze vernietiging heeft niet tot gevolg dat KPN toegang ten behoeve C(P)S die zij ten tijde van het bestreden besluit al verleende niet meer hoeft te verlenen. KPN heeft geen grieven aangevoerd tegen de verplichting deze toegang te blijven verlenen.
9.6 Grief H van KPN houdt in dat onvoldoende duidelijk is of haar een verplichting tot administratieve levering is opgelegd en dat een dergelijke verplichting, voorzover opgelegd, niet passend is.
9.6.1 Naar het oordeel van het College blijkt duidelijk uit voetnoot 99 van het bestreden besluit dat de bij het dictum van het bestreden besluit aan KPN opgelegde toegangsverplichting volgens OPTA mede een verplichting tot administratieve levering omvat. In zoverre kan grief H niet slagen.
9.6.2 KPN heeft voorts aangevoerd dat OPTA de noodzaak en passendheid van een verplichting tot administratieve levering niet heeft aangetoond. Het College stelt in dit verband voorop dat OPTA deugdelijk moet motiveren waarom een door haar opgelegde verplichting passend is. In het licht van randnummer 30 van annex 3 van het bestreden besluit (de zogenoemde Nota van Bevindingen), waarin wordt verwezen naar de in het ontwerpbesluit gegeven motivering voor het opleggen van de verplichting tot administratieve levering, kan naar het oordeel van het College niet worden staande gehouden dat OPTA het opleggen van deze verplichting niet heeft gemotiveerd. Aan een beoordeling van de deugdelijkheid van deze motivering komt het College niet toe, omdat KPN in beroep geen enkel argument heeft genoemd waarom de opgelegde verplichting tot administratieve levering niet passend zou zijn en zij evenmin de deugdelijkheid van door OPTA gegeven motivering voor het opleggen van deze verplichting met argumenten heeft bestreden. Ook in zoverre kan grief H van KPN niet slagen.
9.6.3 Grief H van KPN treft derhalve geen doel.
9.7 Grief I van KPN is gericht tegen de verplichting een overflowprocedure op te nemen in haar referentieaanbod.
In randnummer 26 van annex 3 van het bestreden besluit heeft OPTA, in reactie op een opmerking van KPN over het ontwerpbesluit, verduidelijkt dat met het opzetten van overflowprocedures wordt gedoeld op procedures bij blokkering en overbelaste verbindingen die in het huidige referentieaanbod van KPN zijn gespecificeerd en die het uitgangspunt zullen vormen bij de nu vastgestelde toegangsverplichting. Gelet hierop ziet het College geen grond voor het oordeel dat onduidelijk is welke verplichting inzake overflowprocedures KPN bij het bestreden besluit is opgelegd. Het gaat om een soortgelijke verplichting als de verplichting die voorheen gold, zodat niet aannemelijk is dat zodanige aanvullende investeringen door KPN nodig zijn dat afbreuk wordt gedaan aan de passendheid van de desbetreffende verplichting.
9.7.1 Grief I van KPN slaagt dan ook niet.
9.8 Grief J van KPN is gericht tegen onderdeel xvi van het dictum van het bestreden besluit, waarin is bepaald dat KPN ten aanzien van de nadere invulling van de toegangsverplichting het RIA oordeel van 28 juli 2000 als uitgangspunt moet nemen. Het College stelt vast dat OPTA de keuze voor dit uitgangspunt heeft gemotiveerd in randnummer 248 van het bestreden besluit. Het College acht deze motivering voldoende deugdelijk.
9.8.1 Het College verwerpt grief J van KPN.
9.9 Grief K van KPN houdt in dat de verplichting tot het doen van een referentieaanbod niet passend is. Het College stelt voorop dat OPTA in randnummer 208 en verder van het bestreden besluit uitvoerig heeft gemotiveerd waarom een dergelijke verplichting passend is. Het College acht deze motivering voldoende deugdelijk en stelt vast dat KPN daartegen geen inhoudelijke argumenten heeft aangevoerd. De stelling van KPN dat zij in het verleden steeds onverplicht een referentieaanbod heeft gedaan, doet daar niet aan af.
9.9.1 Grief K van KPN faalt derhalve.
9.10 Beroepsgrond A2 van KPN tegen annex A van het bestreden besluit, beroepsgrond B2, B3 en B4 van KPN tegen annex B van het bestreden besluit en beroepsgrond C2, C3 en C4 van KPN tegen annex C van het bestreden besluit hebben betrekking op (uitgangspunten bij) de tariefregulering.
9.10.1 Het College stelt vast dat de door KPN bestreden uitgangspunten bij de tariefregulering inmiddels zijn verwerkt in het WPC-besluit, waarin OPTA maximumtarieven heeft vastgesteld voor de huidige gespreksopbouwdiensten van KPN. De door KPN bestreden uitgangspunten bij de tariefregulering hebben wat betreft bestaande gespreksopbouwdiensten geen andere rechtsgevolgen dan het WPC-besluit, dat formele rechtskracht heeft gekregen. Voorzover de in § 9.10 genoemde beroepsgronden van KPN betrekking hebben op haar bestaande gespreksopbouwdiensten, heeft KPN dan ook geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgronden.
9.10.2 Ter zitting heeft KPN aangevoerd dat zij in de toekomst wellicht nieuwe gespreksopbouwdiensten zal introduceren, waarop het WPC besluit geen betrekking heeft. KPN wil voorkomen dat de volgens haar onjuiste uitgangspunten bij de tariefregulering uit de annexen van het bestreden besluit haar in dat geval worden tegengeworpen.
Het College stelt voorop dat de door KPN gevreesde situatie zich niet voordoet zolang zij geen nieuwe gespreksopbouwdiensten introduceert. In zoverre bestaat geen aanleiding tot een inhoudelijke beoordeling van de in § 9.10 genoemde beroepsgronden.
Ter zitting heeft KPN overigens naar voren gebracht dat de omvang van het huidige dienstenaanbod op dit moment niet ter discussie staat en dat zij niet bekend is met wensen wat betreft de introductie van nieuwe diensten (randnummer 21 van de pleitnota van KPN), terwijl ACT en Tele2 ter zitting eveneens hebben verklaard een uitbreiding van het dienstenaanbod van KPN inzake gespreksopbouw onwaarschijnlijk te achten.
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat de door KPN bestreden uitgangspunten bij de tariefregulering een definitief rechtsoordeel inhouden ingeval zij in de huidige reguleringsperiode toch nieuwe gespreksopbouwdiensten zou introduceren. Bij het nemen van het bestreden besluit kon OPTA niet met zekerheid voorspellen of KPN in de huidige reguleringsperiode nieuwe gespreksopbouwdiensten zou introduceren, te minder om welke diensten het daarbij zou kunnen gaan en of de in het bestreden besluit vervatte uitgangspunten bij de tariefregulering onverkort toepasbaar zouden zijn op eventuele nieuwe diensten. Als KPN in de huidige reguleringsperiode nieuwe gespreksopbouwdiensten introduceert en OPTA een besluit neemt over de wholesaletarieven voor deze diensten, zal OPTA zich dan ook rekenschap moeten geven van de vraag of de in de annexen van het bestreden besluit vervatte uitgangspunten onverkort kunnen worden toegepast. Als OPTA deze vraag bevestigend beantwoordt en KPN zich daar niet mee kan verenigen, kan KPN in een beroepsprocedure tegen een dergelijk tariefbesluit aanvoeren dat de in het bestreden besluit vervatte uitgangpunten bij de tariefregulering niet (langer) juist zijn of ten onrechte op de nieuwe diensten zijn toegepast.
9.10.3 Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat een inhoudelijke beoordeling van beroepsgrond A2 van KPN tegen annex A van het bestreden besluit, beroepsgrond B2, B3 en B4 van KPN tegen annex B van het bestreden besluit en beroepsgrond C2, C3 en C4 van KPN tegen annex C van het bestreden besluit achterwege kan blijven en dat deze grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
9.11 In de WLR uitspraak heeft het College de grieven van KPN die corresponderen met beroepsgrond A4, A5 en A6 van KPN tegen annex A van het bestreden besluit, beroepsgrond B5, B6 en B7 van KPN tegen annex B van het bestreden besluit en beroepsgrond E3 en E4 van KPN tegen annex E van het bestreden besluit gegrond bevonden. Het College is niet gebleken van feiten of omstandigheden die in het onderhavige geval tot een andere uitkomst moeten leiden. Evengenoemde beroepsgronden van KPN zijn derhalve ook in de onderhavige procedures terecht voorgedragen.
9.12 Grief 2 van Tele2 – voorzover gehandhaafd – en grief 6 van ACT zijn gericht tegen de bepaling dat KPN, onder voorwaarden, verleende toegang mag intrekken indien voortzetting redelijkerwijs niet van haar kan worden verlangd.
9.12.1 Als voortzetting van verleende toegang redelijkerwijs niet van KPN kan worden verlangd, is naar het oordeel van het College – per definitie – geen sprake meer van een passende verplichting. In zoverre ziet het College geen grond voor het oordeel dat de in het bestreden besluit aangebrachte wijziging ten opzichte van het ontwerpbesluit onrechtmatig is.
9.12.2 Het College overweegt in dit verband voorts dat KPN verleende toegang niet zonder meer en onmiddellijk mag intrekken, maar dat zij een voornemen tot intrekking tenminste drie maanden van tevoren aan OPTA kenbaar moet maken. Ter zitting van het College heeft OPTA naar voren gebracht dat zij zich vervolgens een oordeel zal vormen over een dergelijk voornemen. Als OPTA tot de slotsom komt dat voortzetting van de toegang redelijkerwijs van KPN kan worden verlangd, zal zij dit – zo begrijpt het College – aan KPN kenbaar maken. Afgezien daarvan kunnen andere aanbieders desgewenst een verzoek om geschilbeslechting of handhaving bij OPTA indienen. Het College overweegt in dit verband voorts dat ACT en Tele2 niet hebben gesteld dat KPN in de huidige reguleringsperiode al enig voornemen tot intrekking van verleende toegang heeft kenbaar gemaakt, laat staan dat dit tot problemen heeft geleid. Wat hiervan zij, het College ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is op de grond dat het onvoldoende mogelijkheden zou bieden de belangen van de aanbieders aan wie KPN toegang verleent afdoende te waarborgen. De door ACT ingeroepen bepalingen uit de Tw hebben betrekking op de situatie waarin een markt daadwerkelijk concurrerend is geworden of een nieuwe marktanalyse is verricht. Ook in andere dan die situaties is evenwel denkbaar dat van KPN in redelijkheid niet kan worden verlangd toegang te blijven verlenen en dat het passend is haar de gelegenheid te bieden een voornemen tot intrekking kenbaar te maken.
9.12.3 Grief 2 van Tele2 en grief 6 van ACT falen derhalve.
9.13 ACT heeft voorts aangevoerd dat OPTA lokale gespreksdoorgifte ten onrechte niet tot de wholesalemarkt voor gespreksopbouw op het vaste openbare telefoonnetwerk heeft gerekend (grief 3).
9.13.1 Naar het oordeel van het College heeft OPTA in reactie op deze grief terecht aangevoerd dat de verbindingen tussen de lokale centrales en de regionale centrales in het netwerk van KPN, hoewel op zichzelf al moeilijk repliceerbaar, verhoudingsgewijs duidelijk meer repliceerbaar zijn dan de verbindingen tussen de lokale centrales in het netwerk van KPN en de daarop aangesloten eindgebruikers. Hoewel al onaannemelijk is dat andere aanbieders in de huidige reguleringsperiode zullen uitrollen tot op lokaal niveau, geldt dit in nog veel sterkere mate voor replicatie van de verbindingen tussen de lokale centrales en individuele eindgebruikers.
9.13.2 Naar het oordeel van het College heeft OPTA zich op grond van dit verschil in repliceerbaarheid op het standpunt mogen stellen dat de door haar onderscheiden wholesalediensten gespreksopbouw en lokale gespreksdoorgifte op het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN niet zodanig vergelijkbaar zijn dat zij tot dezelfde markt moeten worden gerekend.
Blijkens de in § 2.2 van deze uitspraak geciteerde voetnoot 7 van haar brief van 2 december 2005 heeft de Commissie onderkend dat OPTA in dit opzicht is afgeweken van de Aanbeveling, waartegen de Commissie geen bezwaar heeft gemaakt.
De omstandigheid dat de leden van ACT in de huidige situatie zowel gespreksopbouw als lokale gespreksdoorgifte bij KPN moeten afnemen om vast telefoonverkeer van eindgebruikers van KPN naar hun eigen eindgebruikers af te kunnen wikkelen, vormt in het licht van het voorafgaande onvoldoende grond voor het oordeel dat gespreksopbouw en lokale gespreksdoorgifte niet van elkaar kunnen worden onderscheiden en tot dezelfde markt moeten worden gerekend.
9.13.3 Grief 3 van ACT kan derhalve niet slagen. Dit laat onverlet dat de grieven die ACT in haar beroepsprocedures tegen het besluit van 21 december 2005 van OPTA over de retailmarkten voor vaste telefonie hebben aangevoerd over (de uitwerking van) de CPST, worden beoordeeld in de uitspraak van het College op de beroepen tegen dat besluit.
9.13.4 In het licht van het voorafgaande ziet het College in de grieven van Tele2 tegen het besluit van 21 december 2005 van OPTA over de wholesalemarkten voor gespreksdoorgifte op het vaste openbare telefoonnetwerk die volgens haar mede van belang zijn voor de onderhavige procedures, geen grond voor vernietiging van het thans bestreden besluit.
9.14 Het College zal de beroepen van ACT, KPN en Tele2 gegrond verklaren en het bestreden besluit op de in rubriek 10 van deze uitspraak genoemde punten vernietigen. Naar het oordeel van het College ligt het in de rede te volstaan met gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit, omdat de terecht voorgedragen grieven van ACT, KPN en Tele2 betrekking hebben op specifieke onderdelen van het bestreden besluit die duidelijk zijn af te scheiden van de rest van dat besluit.
9.14.1 Het College zal OPTA opdragen, met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen over de frequentie waarmee KPN moet rapporteren over de toepassing van het kostentoerekeningssysteem. Naar het oordeel van het College is OPTA niet verplicht eerst een nieuw ontwerpbesluit te nemen en dat ter consultatie en notificatie aan te bieden, omdat een dergelijke procedure al is doorlopen en het nieuw te nemen besluit ten opzichte van het eerdere marktanalysebesluit slechts een ondergeschikte wijziging kan inhouden. Wat betreft de nationale consultatie is in dit verband voorts het bepaalde in artikel 6b.1, tweede lid, Tw van belang en wat betreft de Europese notificatie dat het nieuw te nemen besluit naar het oordeel van het College op zichzelf, dus los van het reeds genomen marktanalysebesluit, niet geacht kan worden van invloed te zijn op de handel tussen de lidstaten in de zin van artikel 6b.2, eerste lid, Tw.
9.14.2 Het College zal bepalen dat OPTA het door ACT, KPN en Tele2 betaalde griffierecht van € 276,-- aan ieder van hen vergoedt. Het College ziet voorts aanleiding OPTA te veroordelen in de proceskosten van ACT, KPN en Tele2 in de eigen beroepsprocedure. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten voor elk van deze partijen vastgesteld op € 1.288,-- (1 punt ter waarde van € 322,-- voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaak).
9.15 In reactie op grief 1 van Pretium, kort gezegd inhoudende dat de bij het bestreden besluit opgelegde verplichtingen onvoldoende zijn toegesneden op de problemen die C(P)S aanbieders in de praktijk ervaren, heeft OPTA er naar het oordeel van het College terecht op gewezen dat zij KPN bij het bestreden besluit volwaardige verplichtingen tot transparantie en non discriminatie heeft opgelegd. Pretium heeft weliswaar gesteld dat OPTA meer of andere verplichtingen had moeten opleggen, maar zij heeft niet aangegeven wat deze verplichtingen zouden moeten inhouden en waarom dergelijke verplichtingen meer soelaas zouden bieden dan de bij het bestreden besluit opgelegde verplichtingen. Als KPN zich in de huidige reguleringsperiode op de onderhavige wholesalmarkt schuldig zou maken aan discriminatie of als haar referentieaanbod niet transparant is, kan OPTA – al dan niet op verzoek van Pretium – handhavend optreden.
9.15.1 Gelet hierop kan grief 1 van Pretium niet slagen.
9.16 Grief 2 van Pretium strekt ertoe dat KPN wordt verboden het BelBudgetabonnement aan te bieden in combinatie met VoDSL of VoIP diensten zonder de bij het BelBudgetabonnement behorende relatief hoge gesprekstarieven te hanteren.
9.16.1 Deze grief kan niet slagen in het licht van de WLR uitspraak, waarin het College eenzelfde grief van Pretium en Tele2 heeft beoordeeld en verworpen.
9.17 Het beroep van Pretium kan derhalve niet slagen.
9.18 Al het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissingen, waarbij het College ten slotte opmerkt dat het geen termen aanwezig acht voor een proceskostenvergoeding in verband met het optreden van ACT, KPN, Pretium en Tele2 als partij in de zaken waarin zij niet zelf de appellante zijn.