2. De beoordeling
2.1 Ingevolge artikel 10, eerste lid, laatste alinea, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 moet het bedrijfshoofd de bevoegde instantie, indien een dier gedurende de aanhoudperiode naar een andere plaats wordt overgebracht, daarvan vooraf schriftelijk in kennis stellen.
Ingevolge artikel 36, derde lid, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 wordt, wanneer het in een steunaanvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, de steun, onverminderd de artikelen 38 en 39, berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren. In de tweede alinea is bepaald dat wanneer een bedrijfshoofd door overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 zijn verplichting om de dieren aan te houden niet heeft kunnen nakomen, hij het recht op steun behoudt voor het aantal dieren dat hiervoor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop de overmacht of de buitengewone omstandigheid is ingetreden.
Ingevolge artikel 38, tweede lid, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 wordt, wanneer met betrekking tot een steunaanvraag in het kader van de steunregelingen voor rundvee een verschil wordt vastgesteld tussen het aangegeven aantal dieren en het geconstateerde aantal dieren in de zin van artikel 36, derde lid, het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken geweigerd, indien het overeenkomstig het derde lid bepaalde percentage groter is dan 20.
Ingevolge artikel 38, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 wordt ter bepaling van het in het tweede lid bedoelde percentage het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.
Ingevolge artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 moeten gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn beslissing tot afwijzing van de door appellant in 2003 ingediende aanvragen voor zoogkoeienpremie, slachtpremie, stierenpremie en het extensiveringsbedrag gehandhaafd. Acht aangevraagde dieren voldoen niet aan de voorwaarden, waaronder vijf dieren waarvoor niet vooraf melding is gedaan van de verplaatsing. De overige zeventien van de 25 aangevraagde dieren zijn met toepassing van artikel 38, tweede lid, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 afgewezen. Het verschil tussen het totale aantal door appellant in 2003 voor de diverse runderpremies in aanmerking gebrachte runderen (25) en het geconstateerde aantal runderen (17) is groter dan 20% van het aantal geconstateerde runderen (8 / 17 * 100% = 47,06%).
2.3 Appellant heeft zich beroepen op overmacht als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Ter onderbouwing hiervan heeft hij erop gewezen dat hij als gevolg van een ernstig ongeval in 1999 langdurig arbeidsongeschikt is geraakt en hij onder meer lijdt aan geheugenverlies, waardoor hij belangrijke zaken vergeet, zoals bijvoorbeeld het vooraf melden bij verweerder van de verplaatsing van de vijf runderen.
Voorts heeft appellant met een beroep op het gelijkheidsbeginsel aangevoerd dat een buurman die de verplaatsing van een rund uit een natuurgebied te laat bij verweerder had gemeld, voor dat rund toch premie heeft ontvangen.
2.4 Het College overweegt als volgt.
2.4.1 In beroep heeft appellant de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde conclusies en berekeningen niet betwist. Ook ten aanzien van de vijf door appellant bedoelde runderen heeft appellant niet betwist dat de melding van de verplaatsing van deze dieren te laat is geschied. Reeds op basis van deze vijf runderen bedroeg het in artikel 38, tweede lid, Van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bedoelde verschil meer dan 20% en zijn de aanvragen terecht afgewezen.
2.4.2 Het beroep van appellant op overmacht als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan appellant niet baten. De omstandigheid dat hij van de bepleite overmacht niet tijdig, binnen tien werkdagen nadat zulks voor hem mogelijk was, bij verweerder melding heeft gemaakt, maar dit pas thans in beroep heeft gedaan, vormt op zichzelf reeds een belemmering om het beroep op overmacht te kunnen honoreren.
2.4.3 Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel faalt eveneens. Uit hetgeen appellant heeft gesteld stukken ter zake zijn niet overgelegd blijkt dat geen sprake is van gelijke gevallen. In het onderhavige geval heeft appellant immers verweerder in het geheel geen verplaatsingsverklaring voor de vijf verplaatste dieren toegezonden.
2.4.4 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.