5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College is allereerst van oordeel dat de brief van 24 augustus 2005, waarbij de slachtpremieaanvragen zijn afgewezen en de reeds uitbetaalde slachtpremie van € 741,25 is teruggevorderd, niet op rechtsgevolg is gericht en aldus geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bedoelde beslissing was immers reeds genomen bij het besluit van 22 augustus 2005. Verweerder heeft het bezwaar van appellant tegen de brief van 24 augustus 2005 dan ook in strijd met artikel 7:1 juncto artikel 8:1 Awb ontvankelijk geacht.
Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit, voorzover daarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 augustus 2005 ongegrond is verklaard, dient te worden vernietigd.
Het College zal het bezwaar tegen de brief van 24 augustus 2005 met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb alsnog niet ontvankelijk verklaren.
5.2 Het College oordeelt vervolgens over de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 22 augustus 2005.
5.2.1 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is het College van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat appellant ten tijde van de controle ter plaatse op 22 april 2005 niet beschikte over een bedrijfsregister als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 juncto artikel 8 van Verordening (EG) nr. 911/2004, voorheen artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97. Appellant hield geen bedrijfsregister bij aan de hand van het model-bedrijfsregister en beschikte ook anderszins niet over een administratie waaruit in één oogopslag de vereiste gegevens konden worden afgelezen. Appellant heeft ter zitting erkend dat op de door hem gebruikte kalender de vereiste gegevens per dier niet in één oogopslag zijn af te lezen. Aan het door appellant in bezwaar aan verweerder toegezonden stuk, een samenvatting van de diergegevens die appellant op zijn kalender noteerde, kan evenmin betekenis worden toegekend. Niet alleen is niet gebleken dat hij reeds ten tijde van de controle over dit stuk beschikte en het aan de controleur heeft getoond, maar ook ontbreken op dit stuk structureel enkele van de vereiste gegevens.
5.2.2 Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 maart 2005 (AWB 04/372, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AT1731), dit in het voetspoor van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 2001 (Ingemar Nilsson, C-131/00, Jur. 2001, I-10165), zijn in Verordening (EEG) nr. 3508/92 de beginselen geformuleerd volgens welke de Gemeenschap en de lidstaten de tenuitvoerlegging van communautaire beslissingen inzake gefinancierde landbouwmaatregelen en de bestrijding van fraude en onregelmatigheden in verband met deze maatregelen moeten regelen. In dit verband is een systeem opgezet ter identificatie en registratie van de dieren die voor steun in aanmerking komen. Binnen dit controlesysteem, dat ervoor moet zorgen dat elk dier kan worden geïdentificeerd en in al zijn verplaatsingen - vanaf zijn geboorte tot zijn dood - wordt gevolgd, zodat de handel daarin kan worden gecontroleerd en de controle van de communautaire steunregelingen wordt verbeterd, speelt het bedrijfsregister een cruciale rol. Blijkens het ingevoerde controlesysteem is het regelmatig bijhouden van het bedrijfsregister van groot belang. Het aantal bij de controle aanwezige en op dat tijdstip getelde dieren alleen is niet bepalend voor de verificatie van een steunaanvraag. Aan de hand van het bedrijfsregister kan bij de controle het aantal en de identiteit worden bepaald van de dieren die tijdens de periode van aanhouding aanwezig zijn en waarvoor steun kan worden toegekend. In deze omstandigheden levert het ontbreken van een bedrijfsregister een ernstige inbreuk op de voorschriften inzake identificatie en registratie van dieren op, omdat daardoor het in Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem niet kan functioneren en een doeltreffend beheer van de communautaire steunregelingen onmogelijk wordt. Een steunaanvraag dient dan te worden afgewezen.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval de controle ter plaatse is verhinderd en artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan inwilliging van de aanvragen waarop de controle betrekking had in de weg stond.
5.2.3 Verweerder heeft in het bestreden besluit evenwel ten onrechte geoordeeld dat alle door appellant ingediende runderpremieaanvragen op grond van artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 moesten worden afgewezen. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 25, tweede lid, aanhef en onder b, tweede gedachtestreepje, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 omvatten controles ter plaatse met betrekking tot steunregelingen voor rundvee in het bijzonder steekproefcontroles bij dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle steunaanvragen zijn ingediend.
Uit het overgelegde overzicht uit het Runderslacht Informatiesysteem kan worden afgeleid dat de slachtpremieaanvragen van twee van de vijf slachtrunderen (ID-codes NL * en NL **) buiten de periode van twaalf maanden vallen. Aan de afwijzing van de aanvragen van deze twee dieren is dan ook ten onrechte artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 ten grondslag gelegd.
Dit brengt mee dat, voorzover het bestreden besluit betrekking heeft op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 22 augustus 2005, ook dit deel van het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
5.2.4 Het College zal om de hierna volgende redenen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven.
De zestien premieaanvragen (voor dertien zoogkoeien en drie slachtrunderen) waarop de controle ter plaatse betrekking had, dienen op grond van artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 te worden afgewezen. De overige twee in 2004 ingediende aanvragen om slachtpremie zijn eveneens terecht afgewezen, omdat het in artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bedoelde percentage, verkregen door het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun is aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden zijn vastgesteld (zestien), te delen door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen (twee), groter is dan 20% (namelijk 800%).
De conclusie is dat verweerder terecht voor alle aangevraagde dieren premie heeft geweigerd. Voorts was verweerder ingevolge artikel 49, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 verplicht de reeds uitbetaalde premies terug te vorderen.
5.2.5 De stelling van appellant dat de opgelegde sanctie veel te zwaar is, kan hem niet baten. Verweerder was op grond van Verordening (EG) nr. 2419/2001 verplicht de aanvragen af te wijzen. Het College merkt voorts nog op dat de gestelde inbeslagname van 37 runderen in het kader van de onderhavige beroepsprocedure niet aan de orde kan komen.
5.3 Het College acht ten slotte termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, voor een zaak van gemiddeld gewicht en € 322,-- per punt). Verweerder zal voorts het door appellant betaalde griffierecht moeten vergoeden.