ECLI:NL:CBB:2007:AZ6207

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1183
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de Regeling dierlijke EG-premies. Het beroep is ingediend op 29 december 2004, naar aanleiding van een besluit van 24 november 2004, waarin verweerder op een bezwaar van appellant heeft beslist. Appellant had eerder slachtpremies aangevraagd voor runderen, maar na een controle op 3 juli 2003 bleek dat hij niet over een bedrijfsregister beschikte, wat in strijd was met de geldende regelgeving. De controle leidde tot een uitsluiting van steun voor een aantal runderen, wat appellant betwistte.

De procedure omvatte verschillende correspondenties tussen appellant en verweerder, waarbij appellant zijn gronden voor het beroep aanvulde. Tijdens de zitting op 22 november 2006 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, ondersteund door zijn gemachtigde, mr. M.W. Oomen. De kern van het geschil draait om de vraag of appellant aan de voorwaarden voor de slachtpremie voldeed en of de uitsluiting van steun terecht was.

Het College heeft vastgesteld dat appellant niet tijdig melding heeft gemaakt van overmacht, zoals vereist door de regelgeving. De gezondheidsproblemen van appellant en zijn broer werden pas in bezwaar gemeld, wat niet voldeed aan de vereisten. Het College oordeelde dat verweerder terecht had aangenomen dat appellant niet over een bedrijfsregister beschikte, en dat de uitsluiting van steun op basis van de geconstateerde afwijkingen gerechtvaardigd was. Echter, het College vond dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde dieren niet als 'geconstateerd' konden worden aangemerkt, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder moet nu opnieuw op het bezwaar van appellant beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/1183 3 januari 2007
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 20 december 2004, bij het College binnengekomen op 29 december 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 november 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op een bezwaar van appellant tegen een besluit op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Bij brief van 13 maart 2005 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft op 18 april 2005 een verweerschrift ingediend en op 20 april 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brieven van 15 juni 2006 en 3 november 2006 heeft appellant de gronden van het beroep verder aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2006. Namens appellant is hierbij het woord gevoerd door B, die thans met A een maatschap vormt. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang:
"1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen luidde, ten tijde van belang:
"Het register bevat ten minste het volgende:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;
c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek;
d) in het geval van dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf van wie of waarvan het dier is gekomen, en de datum van aankomst;
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht."
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, ten tijde en voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 2 - Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;
(…)
Artikel 25 - Onderdelen van de controles ter plaatse
1. De controles ter plaatse moeten betrekking hebben op alle dieren waarvoor op grond van de te controleren steunregelingen steunaanvragen zijn ingediend en, wat de steunregelingen voor rundvee betreft, ook op runderen waarvoor geen steunaanvraag is ingediend.
2. De controles ter plaatse omvatten in het bijzonder:
a) (…)
b) met betrekking tot de steunregelingen voor rundvee:
- (…)
- steekproefcontroles bij dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse steunaanvragen zijn ingediend, om na te gaan of de gegevens van het gecomputeriseerde gegevensbestand overeenstemmen met die van het register;
(…)
Artikel 36 - Berekeningsgrondslag
(…)
3. Wanneer het in een steunvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, wordt de steun, onverminderd de artikelen 38 en 39, berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.
Wanneer een bedrijfshoofd door overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 zijn verplichting om de dieren aan te houden niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij het recht op steun voor het aantal dieren dat hiervoor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop de overmacht of de buitengewone omstandigheid is ingetreden.
(…)
Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor
steun wordt aangevraagd
(…)
2. Wanneer ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken,
gekort (…).
Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter dan 50%, dan wordt het bedrijfshoofd bovendien nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het geconstateerde aantal dieren als bedoeld in artikel 36, lid 3. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee waarop het bedrijfshoofd aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. Kan het bedrag met die steunbetalingen niet volledig worden verrekend, dan komt het nog uitstaande saldo te vervallen.
3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.
(…)
Artikel 48 - Overmacht en buitengewone omstandigheden
1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedr?fshoofd mogel?k is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs b? de bevoegde instantie worden gemeld.
2. Als buitengewone omstandigheden kan de bevoegde instantie b?voorbeeld aanvaarden:
(…)
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd;
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft zich door middel van het toezenden van een door hem ingevuld deelnameformulier op 28 december 1999 opgegeven als deelnemer aan de slachtpremieregeling.
- In 2002 zijn namens appellant door het slachthuis op diverse data aanvragen voor slachtpremie ingediend voor in totaal 25 runderen.
- Bij besluit van 6 mei 2003 heeft verweerder appellant voor 2002 voor 24 runderen slachtpremie ten bedrage van € 2.827,86 toegekend.
- Op 3 juli 2003 is op het bedrijf van appellant een controle ter plaatse uitgevoerd.
- Bij brief van 28 juli 2003 heeft appellant verweerder een reactie op de uitgevoerde controle ter plaatse toegezonden.
- Bij besluit van 19 december 2003 heeft verweerder appellant naar aanleiding van zijn premieaanvraag over het jaar 2002 op grond van artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 voor een bedrag van € 1.485,64 uitgesloten van de eventueel te ontvangen runderpremies in de jaren 2003, 2004 en 2005.
- Tegen dit besluit heeft appellant op 13 januari 2004 bezwaar gemaakt.
- Bij besluit van 12 februari 2004 inzake de Regeling dierlijke EG premies, onderdeel slachtpremie 2002 heeft verweerder het besluit van 6 mei 2003 herzien, de aanvragen van appellant alsnog afgewezen en de reeds uitbetaalde slachtpremie van € 2.827,86 teruggevorderd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit inzake de oplegging van het uitsluitingsbedrag gegrond verklaard ten aanzien van de hoogte van dit bedrag en het uitsluitingsbedrag met toepassing van het gewijzigde artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 vastgesteld op € 1.456,50. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Het beroep op overmacht als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 wordt niet gehonoreerd. De gezondheidsproblemen van appellant en zijn broer, die ertoe hebben geleid dat het werk op het bedrijf door hun schoolgaande neef moest worden gedaan, heeft appellant pas in bezwaar bij verweerder gemeld. Daarmee is niet voldaan aan het gestelde in genoemd artikel om een overmachtsituatie binnen tien werkdagen nadat dit voor appellant mogelijk was bij verweerder te melden.
Appellant heeft in bezwaar niet bestreden dat het bedrijfsregister ten tijde van de controle ter plaatse op 3 juli 2003 niet op orde was. Derhalve is verweerder uitgegaan van de tijdens deze controle gedane constateringen ten aanzien van het bedrijfsregister.
Doordat appellant geen bedrijfsregister heeft bijgehouden, is niet voldaan aan het gestelde in artikel 7, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000, dat bepaalt dat iedere houder van dieren, met uitzondering van vervoerders, een register bijhoudt.
Geconstateerd is dat het percentage afwijkingen groter is dan 50%. Op grond hiervan is appellant op basis van artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 nogmaals uitgesloten.
Het uitsluitingsbedrag dient te worden berekend door het aantal aangevraagde dieren te verminderen met het aantal geconstateerde dieren. In artikel 2, onder s, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is bepaald dat onder een "geconstateerd dier" een dier wordt verstaan waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde voorwaarden voor steuntoekenning in het kader van de betrokken regeling is voldaan.
Het kortingspercentage wordt toegepast op de door appellant aangevraagde dieren van alle rundveepremieregelingen. In 2002 heeft appellant voor 25 runderen slachtpremie aangevraagd. Ten aanzien van het dier met ID-code NL 214826641 is vastgesteld dat dit dier niet aan de voorwaarden van de Regeling heeft voldaan en is dus geen geconstateerd dier als bedoeld in artikel 2, onder s, van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Dit dier telt echter niet mee in de kortingsberekening.
Er zijn in 2002 elf runderen niet geconstateerd en dit zijn de dieren die zijn gecontroleerd tijdens de controle ter plaatse op 3 juli 2003. Tevens zijn dertien runderen geconstateerd. Het kortingspercentage bedraagt (11 / 13 * 100% =) 84,62%.
Op grond van artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 wordt, indien het overeenkomstig het derde lid bepaalde percentage groter is dan 50%, het bedrijfshoofd bovendien nogmaals voor steun uitgesloten voor een bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het geconstateerde aantal dieren als bedoeld in artikel 36, derde lid, van die verordening. Dit heeft geleid tot een uitsluitingsbedrag van (3 * € 142,66) + (9 * € 114,28) =
€ 1.456,50.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Hij heeft de controleur tijdens de controle verteld dat hij nooit een bedrijfsregister heeft ontvangen. Registratie van de dieren op het bedrijf vond echter op een vergelijkbare wijze plaats. Er waren ook GD-staatjes, waarop aan- en afvoer van dieren staat geregistreerd, maar appellant had deze tijdens de controle niet bij de hand (vergeten door leeftijd). Voorts kan uit punt 38 van het controlerapport worden opgemaakt dat er wel een bedrijfsregister was.
De controleurs hebben destijds geconstateerd dat bij veel runderen oormerken ontbraken, maar bij een nadere inspectie van de dieren bleek dat niets daarvan waar was. Voorts bevat het controlerapport onduidelijkheden over de aantallen dieren die niet aan de regels voldeden. Op grond van alle stukken is gebleken dat slechts één rund niet aan de voorwaarden heeft voldaan.
Dat overmacht binnen tien dagen moet worden gemeld, was appellant niet bekend. Hij geeft toestemming alsnog bij de huisarts gegevens over de ernstige gezondheidsproblemen van hem, zijn broer en diens echtgenote op te vragen. Bovendien kan iedereen wel eens een fout maken.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In het verweerschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat ingevolge artikel 6:18 juncto artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het bezwaar of beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen verweerders besluit van 12 februari 2004.
Het College deelt dit standpunt reeds niet, omdat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, Awb. Het besluit van 12 februari 2004 behelst immers geen intrekking of wijziging van het besluit van 19 december 2003.
In het bestreden besluit is slechts beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2003. In deze beroepsprocedure dient aldus de vraag te worden beantwoord of deze beslissing in rechte kan standhouden.
5.2 De opgelegde uitsluiting vloeit voort uit de op 3 juli 2003 tijdens de controle ter plaatse gedane constatering dat appellant op zijn bedrijf niet over een bedrijfsregister beschikte. Appellant heeft deze constatering betwist.
5.3 Het College is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat appellant ten tijde van de controle ter plaatse niet beschikte over een bedrijfsregister als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 juncto artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97.
Uit het namens appellant door B ondertekende controlerapport, in het bijzonder de punten 26 tot en met 33, volgt dat appellant niet over een bedrijfsregister beschikte. Het enkele feit dat bij punt 38 van het controlerapport, dat handelt over het aantal aanwezige runderen dat is gecontroleerd, is vermeld "In het bedrijfsregister: 10", leidt niet tot een andere conclusie. Verweerder heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat uit hetgeen bij punt 30 is vermeld, volgt dat het bij punt 38 genoemde aantal is ontleend aan de stallijst en niet aan het bedrijfsregister.
Ook overigens is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat appellant, in weerwil van de bevindingen in het controlerapport, wel over een bedrijfsregister beschikte. Appellant heeft hiertoe noch in bezwaar noch in beroep stukken overgelegd.
5.4 Voorzover appellant zich ter zake van het niet beschikken over een bedrijfsregister beroept op overmacht of een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, stuit dit beroep reeds af op de omstandigheid dat hiervan bij verweerder niet tijdig melding is gemaakt.
5.5 In het bestreden besluit heeft verweerder verzuimd te motiveren waarom elf in 2002 aangevraagde runderen die tijdens de controle ter plaatse zijn gecontroleerd, niet als "geconstateerd dier" als bedoeld in artikel 2, sub s, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kunnen worden aangemerkt. In het bestreden besluit is voorts niet gemotiveerd waarom het rund met ID code NL * evenmin aan de voorwaarden van de Regeling heeft voldaan en niet als een "geconstateerd dier" kan worden beschouwd.
Dit brengt mee dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 Awb dient te worden vernietigd. Verweerder zal in een nieuwe beslissing op het bezwaar alsnog moeten aangeven welke van de aangevraagde dieren naar zijn oordeel niet aan de voorwaarden voldoen. Voorts dient verweerder te motiveren waarom deze dieren niet voldoen. Pas dan kan de juistheid van het uitsluitingsbedrag worden beoordeeld.
5.6 Het College acht ten slotte termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 44,26 voor de reiskosten van B op basis van openbaar vervoer.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van appellant beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is
overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant ten bedrage van € 44,26 (zegge: vierenveertig euro en
zesentwintig cent), onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,-- (zegge: honderdzesendertig
euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2007.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener.