2. De beoordeling van het verzet
In artikel 68, eerste lid, van de Wet AA is bepaald dat tegen een beslissing van de raad van tucht aangaande een tegen een Accountant-Administratieconsulent gerezen bezwaar binnen twee maanden na de dag van verzending van die beslissing beroep kan worden ingesteld bij het College.
In artikel 68, tweede lid, van de Wet AA, voor zover van belang, is bepaald dat het beroep wordt ingesteld bij met redenen omkleed beroepschrift.
Niet in geschil is dat het beroepschrift van 7 juni 2006 niet met redenen is omkleed en derhalve niet is voldaan aan het gestelde in artikel 68, eerste en tweede lid van de Wet AA.
Opposant stelt in zijn verzetschrift - kort samengevat - dat de Wet AA niet verbiedt dat bij een tijdig ingediend beroep een nadere termijn wordt geboden voor het indienen van de gronden. Volgens opposant is in het Nederlands recht de mogelijkheid om verzuimen te herstellen algemeen aanvaard en valt niet in te zien waarom dat in dit geval a priori uitgesloten moet worden geacht. Opposant stelt voorts dat het College ten onrechte behandeling van de redenen van het verzoek achterwege heeft gelaten en onvoldoende gewicht heeft toegekend aan zijn belangen.
Tijdens het horen is namens opposant aangevoerd dat anders dan is overwogen in de beschikking van 15 augustus 2006, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in het bijzonder artikel 6:6 van die wet, wel van toepassing is op de tuchtrechtspraak zoals die is geregeld in de Wet AA.
Het College overweegt dat in de artikelen 68 tot en met 79 van de Wet AA een uitvoerige procedureregeling is opgenomen voor het beroep bij het College tegen een beslissing van een raad van tucht.
De eis dat het beroepschrift met redenen dient te zijn omkleed staat ondubbelzinnig vermeld in artikel 68 van de Wet AA. Gebleken is voorts dat de hier bedoelde eis duidelijk en zelfs vetgedrukt staat vermeld in de aangetekende brief waarmee de secretaris van de raad van tucht de beslissing van de raad aan opposant heeft gestuurd.
De Wet AA voorziet niet in de mogelijkheid een verzuim op dit punt te herstellen of een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift dat wel met redenen is omkleed, als tijdig aan te merken.
Het betoog van opposant dat hoofdstuk 6 van de Awb ook in het wettelijk geregelde tuchtrecht van toepassing is, kan slechts als juist worden aanvaard in het geval dat een tuchtcollege geen onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan is dat met rechtspraak is belast. In een dergelijk geval wordt het tuchtcollege aangemerkt als bestuursorgaan en wordt een beslissing van het tuchtcollege beschouwd als een besluit, waartegen overeenkomstig de Awb bezwaar of administratief beroep en vervolgens beroep en eventueel hoger beroep kan worden ingesteld. Voor een voorbeeld in de jurisprudentie kan worden verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 november 2001 (<www.rechtspraak.nl>, LJN: AD6822; JB 2002,10).
De raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten is naar het oordeel van het College een onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan dat met rechtspraak is belast. Op grond van het bepaalde in artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb wordt de raad van tucht derhalve niet als bestuursorgaan aangemerkt. Hoofdstuk 6 van de Awb geeft algemene bepalingen over bezwaar en beroep. Uit
artikel 1:5 van de Awb blijkt dat bezwaar en beroep gericht zijn tegen een besluit, waaronder ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Aangezien de raad van tucht, zoals hiervoor is overwogen, geen bestuursorgaan is, neemt het geen besluiten in de zin van de Awb, zodat de bepalingen van hoofdstuk 6 van de Awb niet van toepassing zijn.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en behandeling van de redenen van het verzoek om uitstel achterwege diende te blijven.
Het verzet is derhalve ongegrond.