ECLI:NL:CBB:2006:AZ4186

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/869
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een aanvraag voor een S&O-verklaring na proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 november 2006 uitspraak gedaan in het geschil tussen Simac Masic & TSS B.V. en de Minister van Economische Zaken. De appellante had een aanvraag ingediend voor een S&O-verklaring, maar deze was door de minister buiten behandeling gelaten op grond van het feit dat de aanvraag niet correct was ondertekend. De minister stelde dat de code op het verklaringenblad niet overeenkwam met de code op de overige pagina's van de aanvraag, wat volgens hem betekende dat de ondertekenaar niet kon instaan voor de juistheid van de gegevens. De appellante voerde aan dat de afwijking minimaal was en dat het verklaringenblad wel degelijk bij de aanvraag hoorde. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte de aanvraag buiten behandeling had gelaten. Het College stelde vast dat de enkele omstandigheid dat de codes niet identiek waren, onvoldoende was om aan te nemen dat het verklaringenblad geen onderdeel uitmaakte van de aanvraag. Het College vernietigde het bestreden besluit van de minister en verklaarde het bezwaar van appellante gegrond. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante en werd het door haar betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/869 21 november 2006
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
Simac Masic & TSS B.V., te Veldhoven, appellante,
gemachtigde: A, directeur van appellante,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. R.E. Groenewold en mr. R. Volkers, werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 7 december 2005, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 oktober 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder zijn besluit van 27 juli 2005 tot het buiten behandeling laten van appellantes aanvraag op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) gehandhaafd.
Bij brief van 20 januari 2006 heeft appellante de gronden van het beroep aan gevoerd.
Bij brief van 20 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 10 oktober heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij gemachtigden zijn verschenen. De gemachtigde van appellante werd vergezeld door ing. B, werkzaam bij Hezelburcht Consultancy B.V.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Algemene wet bestuursrecht bepaalt voor zover hier van belang:
“Artikel 4:2
1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
(…)
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
(…)”
De WVA luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang:
“`Artikel 24
1. Aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten geeft Onze Minister van Economische Zaken op verzoek een S&O-verklaring af. (…)
4. Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken worden regels gesteld omtrent de inhoud van het verzoek en de wijze waarop het moet worden ingediend.”
De Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften S&O-verklaring (hierna: Uitvoeringsregeling) luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang:
“Artikel 1
1. (…)
2. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, waarvan het model is neergelegd in de bij deze regeling behorende bijlage.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 3 juni 2005 heeft appellante door bemiddeling van Hezelburcht Consultancy B.V. (hierna: Hezelburcht) een zogenoemde vormvrije aanvraag ingediend voor een S&O-verklaring over de periode 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005.
- Bij brief van 8 juni 2006 heeft verweerder appellante in de gelegenheid gesteld ontbrekende gegevens te verstrekken.
- Bij e-mailbericht van 28 juni 2005 heeft verweerder Hezelburcht het volgende bericht:
“Ik maak u erop attent dat, indien het verklaringenblad is nagemaakt, deze volledig identiek dient te zijn aan het origineel vanuit de aanvraagdiskette. Dit betekent dat de naam van de aanvrager 1 op 1 dient overeen te komen met de (statutaire) naam in de aanvraag zelf. Ook de code op het verklaringenblad dient 1 op 1 overeen te komen.
Hierbij verwijs ik tevens naar het e-mail bericht van 14 oktober 2004 van de heer C aan de heer D.”
- Bij brief van 6 juli 2005 heeft appellante door bemiddeling van Hezelburcht een volledig aanvraagformulier en een diskette ingezonden. Dit formulier is een uitdraai van een op de diskette ingevuld en opgeslagen elektronisch formulier. De uitdraai telt twaalf bladzijden. Bladzijde 12 is het zogenoemde ‘verklaringenblad’, dat dient te worden ondertekend door de aanvrager. Op dit blad is het volgende vermeld:
“VERKLARING
Onderneming/onderzoeksinstelling : Simac Masic & TSS B.V.
Periode : 01-07-2005 t/m 31-12-2005
Code : 104826
VERKLARING
De inhoudingsplichtige/S&O-belastingplichtige verklaart dat:
1. de in dit aanvraagformulier vermelde gegevens juist en volledig zijn;
2. de in dit aanvraagformulier opgenomen gegevens overeenstemmen met die op de bijgevoegde diskette;
3. dat hij/zij met betrekking tot de S&O-werkzaamheden een administratie bijhoudt conform de bepalingen van de Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften S&O-afdrachtvermindering.
In te vullen door aanvrager
Plaats : Heerlen
Datum : 28 juni 2005
Plaats hier uw handtekening: : (was getekend)
(met blauwe ballpoint)
Naam : Dhr. A
Functie : Directeur”
Op elke bladzijde van de uitdraai is een code zichtbaar. Deze code luidt in dit geval op de bladzijden 1 tot en met 11: 1042846. Op bladzijde 12, het verklaringenblad, luidt de code: 1042826. Bladzijde 12 wijkt qua lettertype en lay-out af van de voorafgaande bladzijden. De code is met pen ingevuld. De bladzijde is ondertekend.
- Bij besluit van 27 juli 2005 heeft verweerder beslist dat de aanvraag van 3 juni 2005 niet in behandeling zal worden genomen, omdat deze niet volledig was en appellante heeft nagelaten aanvullende gegevens te verstrekken. De aanvulling van 6 juli 2005 kan niet als zodanig gelden, omdat het ondertekende verklaringenblad volgens verweerder niet bij de aanvraag hoort, aangezien de code op de eerste pagina van het formulier wijkt af van die op het verklaringenblad. Dit brengt verweerder ertoe de aanvraag op grond van artikel 4:5 Awb niet in behandeling te nemen wegens het ontbreken van een correcte ondertekening.
- Bij brief van 22 augustus 2005 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Op 22 september 2005 is appellante op haar bezwaren gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder uiteengezet dat in het elektronisch formulier op de diskette een code is opgenomen, die bij het invullen automatisch wordt gegenereerd. Deze code is uniek en verandert steeds wanneer iets wordt gewijzigd in de aanvraag. De code wordt automatisch op iedere pagina afgedrukt wanneer een uitdraai van het formulier wordt gemaakt. Bij iedere nieuwe uitdraai krijgt het formulier een nieuwe code. Op die manier kan verweerder zien dat de aanvraag niet is gewijzigd nadat de ondertekeningsbevoegde deze heeft getekend. Dit geeft extra zekerheid dat de ondertekenaar instaat voor de juistheid van de verstrekte gegevens. In zijn verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat hem is gebleken dat bedrijven die via een intermediair een aanvraag indienen reeds voordat zij de inhoud van de aanvraag hebben gezien het verklaringenblad ondertekenen. Bij controle komt het, aldus verweerder, regelmatig voor dat, wanneer de werkzaamheden de werkzaamheden die zijn uitgevoerd niet overeenkomen met de gegevens in de aanvraag, de aanvrager als verklaring geeft dat hij de definitieve projectbeschrijving nooit heeft gezien. Op deze manier is de handtekening volgens verweerder niet van waarde, aangezien men vooraf niet kan verklaren dat de gegevens in de aanvraag juist en volledig zijn.
Verweerder houdt er strikt de hand aan dat alle aanvraagbladen dezelfde code hebben. Daarover is Hezelburcht geïnformeerd. Het komt voor risico van appellante dat de intermediair hierop niet adequaat heeft gereageerd. In zijn verweerschrift voegt verweerder hieraan toe dat de handelwijze met betrekking tot de ontvankelijkheidscontrole niet is gepubliceerd, zodat voor een wijziging van die controlepraktijk geen publicatie is vereist.
Bij appellantes aanvraagformulier van 6 juli 2005 wijkt de uitdraaicode van het verklaringenblad af van de code op de overige pagina’s van de uitdraai. Dat betekent dat de ondertekening van de aanvraag niet correct is. De heer A heeft erkend dat hij het verklaringenblad heeft ondertekend, terwijl hij de inhoud van de aanvraag nog niet kende. Naar de mening van verweerder heeft de heer A dan ook niet kunnen verklaren dat de in het aanvraagformulier vermelde gegevens juist en volledig zijn.
Verweerder wijst het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel af, omdat in het door appellante aangedragen geval, waarin verweerder ondanks een verschil tussen verklaringenblad en overige bladen de aanvraag toch in behandeling heeft genomen, een onjuiste beslissing is genomen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep het volgende naar voren gebracht.
Het is duidelijk dat het verklaringenblad hoort bij de aanvraag. De bij het aanvraagformulier horende code is echter verkeerd overgenomen op het verklaringenblad, dit heeft een minimale afwijking tot gevolg.
Verweerder heeft appellantes intermediair Hezelburcht bericht dat afwijkingen tussen het verklaringenblad en de rest van het formulier niet meer worden toegestaan. Het is appellante niet duidelijk tot welke datum dit nog wel was toegestaan en het is evenmin duidelijk of deze beleidswijziging slechts geldt voor Hezelburcht en/of alle indienende intermediairs of ook voor zelfstandig indienende ondernemingen. Aan appellante is geen schrijven of publicatie bekend, waarin verweerder duidelijk maakt dat de jarenlang gehanteerde procedure niet langer is toegestaan. Ook tijdens twee controlebezoeken is deze materie niet door verweerder naar voren gebracht.
Verder wijst appellante erop dat verweerder zijn gewijzigde zienswijze niet consequent toepast, aangezien appellante een voorbeeld kent van een grotere afwijking die verweerder wel heeft geaccepteerd.
Indien appellante bekend was geweest met deze wijziging van behandeling dan had zij haar accorderingsprocedure herzien. Tot voor kort hanteerde appellante als procedure dat de heer A de formele ondertekening deed, terwijl een daartoe bevoegde medewerker van appellante de inhoudelijke goedkeuring gaf aan Hezelburcht. Ter zitting heeft de heer A uiteen gezet dat hij steeds voor het indienen op de hoogte is van de inhoud van de aanvraag. Soms moet op het laatste moment nog iets in de aanvraag worden veranderd. Om praktische redenen is de gang van zaken zo, dat hij het verklaringenblad vooraf ondertekent. Het kan namelijk voorkomen, dat hij op het moment van indienen in het buitenland zit, en niet kan ondertekenen. De interne organisatie is zodanig, dat A in staat voor de ondertekening ook al heeft hij de letterlijke tekst van de uiteindelijke aanvraag niet gezien.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerder heeft appellantes aanvraag buiten behandeling gelaten, op de grond dat de aanvraag naar zijn oordeel moet worden geacht niet te voldoen aan het vereiste dat deze is ondertekend. Verweerder is tot dit oordeel gekomen, omdat de code op het bij de aanvraag gevoegde verklaringenblad – waarop de handtekening van de aanvrager staat – niet overeenkomt met de code op de overige bladzijden van de aanvraag. In geschil is of verweerder de aanvraag op deze grond terecht buiten behandeling heeft gelaten. Het College overweegt als volgt.
5.2 Ingevolge artikel 4:2, eerste lid, Awb, dient een aanvraag te worden ondertekend en tenminste te bevatten de naam en adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, Awb kan een aanvraag buiten behandeling worden gelaten indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Artikel 22, derde lid, WVA bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de aanvraag moet worden ingediend. Ter uitvoering van deze bepaling is in artikel 1, tweede lid, Uitvoeringsregeling bepaald dat een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, waarvan het model is neergelegd in de bij de Uitvoeringsregeling behorende bijlage.
5.3 Niet in geschil is dat appellante op 3 juni 2005 een onvolledige aanvraag heeft ingediend en dat verweerder haar ingevolge artikel 4:5 Awb in de gelegenheid heeft gesteld de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken. Evenmin is in geschil dat het in de Uitvoeringsregeling bedoelde formulier een papieren formulier is, waarop is aangegeven welke informatie verweerder van de aanvrager verlangt ten einde tot een beslissing te kunnen komen of de aanvrager in aanmerking komt voor een S&O-verklaring. Ten slotte is niet bestreden dat een digitale versie van bedoeld formulier door verweerder beschikbaar is gesteld om het indienen van de aanvraag te vergemakkelijken, als ook om de administratieve verwerking ervan te vereenvoudigen. Indien gebruik wordt gemaakt van deze wijze van aanvragen dient de aanvrager evenwel, teneinde aan de eis van artikel 4:2, eerste lid, te voldoen, een ondertekende afdruk van het digitaal ingevulde formulier mee te sturen.
5.4 Verweerder heeft – ter onderbouwing van zijn opvatting dat de onderhavige aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten vanwege het ontbreken van een handtekening – aangevoerd dat uit het aanvraagformulier blijkt, vanwege de afwijkende geautomatiseerde codes, dat het verklaringenblad eerder is ondertekend dan het aanvraagformulier is ingevuld. Zijns inziens heeft de ondertekenaar niet kunnen verklaren – zoals hij door ondertekening doet – dat de gegevens in de aanvraag juist en volledig zijn. Derhalve beschouwt verweerder in dat geval de aanvraag als niet ondertekend.
5.5 Het College overweegt dienaangaande dat in beginsel juist is de opvatting dat een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten indien een handtekening ontbreekt. Een bij een ingevuld aanvraagformulier gevoegd, ondertekend verklaringenblad kan slechts worden gelijkgesteld met een in het geheel niet ondertekende aanvraag, indien moet worden aangenomen dat het aanvraagformulier en het verklaringenblad niet tot dezelfde aanvraag behoren. De enkele omstandigheid dat de code op het verklaringenblad afwijkt van de code op de rest van de aanvraag, is naar het oordeel van het College onvoldoende om aan te nemen dat het verklaringenblad geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag. Van andere omstandigheden is het College niet gebleken. Het College is evenmin gebleken van een zelfstandige wettelijke grondslag voor het stellen van de eis van identieke codes op alle bladzijden van de aanvraag dan wel voor het stellen van eisen in verband met de volgorde van het invullen van de aanvraag, zodat de aanvraag in ieder geval niet op grond van strijd met wettelijke voorschriften buiten behandeling kan worden gelaten.
Voorts bevat het verklaringenblad nadere informatie met betrekking tot de aanvraag (naam onderneming, periode aanvraag, naam en functie ondertekenaar) en is overigens niet gebleken dat enige twijfel bestaat over de relatie tussen verklaringenblad en de rest van de aanvraag. Zo die twijfel bij verweerder niettemin aanwezig zou zijn, ligt het op zijn weg om, op voet van het bepaalde bij artikel 4:5 Awb, de aanvrager in de gelegenheid te stellen daarover nader uitsluitsel te geven. Daaraan doet niet af dat verweerder als vaste praktijk hanteert dat slechts eenmaal de gelegenheid wordt geboden tot het aanvullen van gegevens op voet van artikel 4:5 Awb. Dat verweerder met de voorliggende aanvraag onvoldoende gegevens zou hebben voor de beoordeling van de aanvraag, acht het College derhalve niet aannemelijk. De omstandigheid dat verweerder twijfel heeft over de waarachtigheid van de ondertekende verklaring op het verklaringenblad – welke twijfel steunt op het meergenoemde verschil tussen de code op het verklaringenblad en die op de rest van de aanvraag – kan niet tot een ander oordeel leiden. Allereerst merkt het College in dit verband op dat de omstandigheid dat verweerder via de minieme verschillen tussen bepaalde gegevens op het verklaringenblad en die op het aanvraagformulier kan afleiden dat de handtekening van de aanvrager op een andere afdruk van een onderdeel van het formulier is gezet dan de afdruk van de rest van het formulier dat hem is toegezonden, niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat de inhoudingsplichtige niet door middel van ondertekening naar waarheid kan verklaren onder meer dat de in het aanvraagformulier vermelde gegevens juist en volledig zijn. Door zijn ondertekening staat de aanvrager in voor de juistheid en volledigheid van die gegevens en kan hij daaraan worden gehouden. Het is aan de aanvrager om zich met passende maatregelen ervan te vergewissen – bij voorbeeld door ondergeschikten die met de eindversie van de projectbeschrijving belast zijn op te dragen hem van de eventuele bijstellingen op de hoogte te houden – dat hij daadwerkelijk kan instaan voor de juistheid en volledigheid van de aanvraag.
Door bevoegde ondertekening van deze afdruk van het formulier heeft appellante de aanvraag en de op de desbetreffende afdruk opgenomen gegevens voor haar rekening genomen. Het College is daarom van oordeel dat verweerder appellantes aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten.
5.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder appellantes aanvraag in strijd met het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, Awb buiten behandeling heeft gelaten. Gelet hierop behoeft niet meer te worden ingegaan op de andere gronden die appellante tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
5.6 Het beroep is gegrond. Het College zal het bestreden besluit vernietigen. Aangezien het voor verweerder niet mogelijk is een andere beslissing te nemen dan het in behandeling nemen van de aanvraag zal het College, doende wat verweerder had behoren te doen, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 juli 2005 gegrond verklaren, laatstgenoemd besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
5.7 Het College ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante en bepaalt deze overeenkomstig het Besluit het Besluit proceskosten bestuursrecht voor het verlenen van professionele rechtsbijstand op één punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor van 1 per punt.
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van appellante gegrond;
- herroept het besluit van 27 juli 2005;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,-- (zegge: driehonderdtweeëntwintig
euro), onder aanwijzing van de Staat als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 276 (zegge:
tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. M. van Duuren, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2006.
w.g. B. Verwayen w.g. A. Graefe