8. Beoordeling van het geschil
8.1 De grieven van OPTA en UPC ten aanzien van de bevoegdheid van OPTA om het geschil te beslechten ook voorzover dat betrekking heeft op de periode na de verzelfstandiging van KPN Mobile, treffen doel. Het College verwijst voor de motivering van dit oordeel naar de uitspraak van heden inzake AWB 05/728 en 05/738, waarbij het College de hoger beroepen van OPTA en UPC tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 augustus 2005 gegrond heeft geoordeeld.
8.1.1 De grief van UPC, dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak had moeten oordelen dat de door KPN Telecom in rekening gebrachte transittarieven op grond van artikel 6.6 Tw (oud) op kosten dienen te worden georiënteerd, slaagt eveneens. Uit de uitspraak van het College van 6 april 2006 (AWB 05/83 e.a., www.rechtspraak.nl, LJN AV8782) blijkt dat OPTA ingevolge artikel 6.6, eerste en derde lid, Tw (oud) erop dient toe te zien dat het kostentoerekeningssysteem van KPN Telecom inzichtelijk maakt of haar tarieven voor transit op kosten zijn georiënteerd.
8.2 Ten aanzien van de meerkostenvergoedingsregeling is in de eerste plaats de vraag aan de orde of de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat OPTA bevoegd is om zodanige regel op de voet van artikel 6.3, eerste lid, Tw (oud) tussen UPC en KPN Mobile te stellen. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
8.2.1 Op grond van artikel 6.3, eerste lid, Tw (oud) is OPTA bevoegd bij wege van geschilbeslechting regels te stellen met betrekking tot het tot stand brengen van interconnectie, als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Tw (oud) tussen de daar bedoelde aanbieders, indien een overeenkomst daartoe, als bedoeld in artikel 6.1, zesde lid, tussen deze aanbieders ontbreekt. Hieruit volgt naar het oordeel van het College dat de reikwijdte van de geschilbeslechting als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, Tw (oud) onder meer wordt beperkt door het onderwerp van artikel 6.1, eerste lid, Tw (oud), het zorgdragen voor interconnectie teneinde te verzekeren dat de op de betrokken telecommunicatienetwerken aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren.
8.2.2 Naar het oordeel van het College staat de door OPTA opgelegde meerkostenvergoedingsregel in een te ver verwijderd verband tot de uit het samenstel van de genoemde bepalingen voorvloeiende zorgplicht voor de totstandkoming van (een overeenkomst tot) interconnectie. OPTA was derhalve niet bevoegd deze regel te stellen tussen UPC en KPN Mobile. Het betoog van OPTA, als weergegeven in overweging 6.2, tweede alinea, dat ziet op een situatie waarin OPTA wel bevoegd is, kan reeds daarom geen doel treffen. Overigens, anders dan OPTA, leest het College in het inleidend verzoekschrift om geschilbeslechting van UPC geen verzoek tot het (tevens) nemen van een zelfstandig schadebesluit, waarbij komt dat de door OPTA opgelegde maatregel te voorwaardelijk is geformuleerd om als een deugdelijke beslissing tot schadevergoeding te dienen.
Voorzover OPTA heeft beoogd met de meerkostenvergoedingsregel KPN Mobile te stimuleren snel een onderhandelingsresultaat te bereiken, staan meergenoemde bepalingen OPTA weliswaar toe om partijen een termijn te stellen en kan OPTA voor het overige overgaan tot het treffen van maatregelen om deze termijn te handhaven, doch ook daarvan is in onderhavig geval geen sprake.
8.2.3 Uit het voorgaande volgt dat, voorzover de rechtbank heeft overwogen dat OPTA in beginsel op grond van artikel 6.3 Tw (oud) bevoegd was de meerkostenregeling op te leggen, dat oordeel niet voor juist kan worden gehouden. De desbetreffende grief van KPN Mobile slaagt derhalve. Gelet hierop behoeven de overige op de meerkostenregeling betrekking hebbende grieven geen bespreking meer.
8.3 Ter zake van KPN Mobiles vierde grief inzake de verdeling van algemene kosten, overweegt het College het volgende.
8.3.1 In de beslissing op bezwaar heeft OPTA verschillende aspecten van het aanbod van KPN Mobile op de redelijkheid daarvan beoordeeld. Deze elementen hebben achtereenvolgens betrekking op de eigen keuze van KPN Mobile om geen tweerichtingsverbinding aan te bieden, met als gevolg dat UPC alle kosten voor de directe interconnectie draagt, het aanbod van de koppeling op één plaats in het netwerk, de eis om alleen schoon verkeer op het netwerk van KPN Mobile te ontvangen, en een zevental andere onderdelen van de door KPN Mobile opgevoerde kosten. Het College constateert met de rechtbank dat OPTA het aanbod aldus niet heeft onderzocht op de vraag of de wijze waarop KPN Mobile de algemene kosten via het (éénmalig dan wel maandelijks) vaste tarief wil terugverdienen wel redelijk is. Gelet hierop, heeft de rechtbank naar het oordeel van het College terecht geoordeeld dat OPTA in de beslissing op bezwaar niet is ingegaan op de vraag welke kosten redelijkerwijs via een vast tarief in rekening mogen worden gebracht en welke via een variabel tarief moeten worden terugverdiend.
8.3.2 Voorzover zulks door de rechtbank onvoldoende expliciet is overwogen, voegt het College hieraan toe dat uit dit oordeel tevens voortvloeit dat OPTA dient in te gaan op de merites van het betoog van UPC dat de redelijkerwijs aan de dienst directe interconnectie toe te rekenen kosten van de infrastructuur, waaronder de (aanleg en instandhouding van de) MAG's, via het variabele tarief moeten worden terugverdiend. OPTA zal bij de beoordeling hiervan – anders dan zij in haar reactie op het hoger beroep heeft betoogd – onder ogen dienen te zien dat als gevolg van het (deels) via het variabele tarief terugverdienen van de kosten voor de nieuwe infrastructuur een deel daarvan ook via het tarief van KPN Telecom zal kunnen worden opgebracht. Dat er een historisch verklaarbaar fysiek verschil is tussen de wijze waarop KPN Mobile is geïnterconnecteerd met KPN Telecom en met de andere partijen, vormt naar het oordeel van het College niet zonder meer voldoende rechtvaardiging voor een verschillende behandeling van partijen.
8.3.3 Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van KPN Mobile op dit punt niet kan slagen.
8.4 Wat betreft de grief van KPN Mobile dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat OPTA zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de post onderhoudskosten redelijk is, overweegt het College het volgende. Uit de brief van 30 oktober 2003, waarbij KPN Mobile vragen van OPTA heeft beantwoord, en uit de in hoger beroep overgelegde brief van 3 maart 2006, waarin KPN Mobile nogmaals is ingegaan op de onderbouwing van de kosten die onder de post onderhoudskosten zijn opgevoerd, blijkt dat KPN Mobile slechts beschikt over inschattingen die dateren van een periode waarin kennelijk nauwelijks concrete gegevens werden bijgehouden over de voor directe interconnectie gemaakte kosten. Daarnaast zijn de inschattingen gebaseerd op het uitgangspunt dat alle kosten over vier à acht afnemers moeten worden verdeeld, welk uitgangspunt door OPTA onredelijk is geoordeeld zonder dat daartegen een grief is geformuleerd. Tot slot heeft KPN Mobile onweersproken gesteld dat onder de post onderhoudskosten ook andere dan daadwerkelijke onderhoudskosten worden gerekend. Gelet hierop, onderschrijft het College het oordeel van de rechtbank dat OPTA de onderhoudskosten niet redelijk heeft kunnen achten zonder nader te motiveren waarom KPN Mobile kon volstaan met niet concreet onderbouwde schattingen. Het College wijst er voorts op dat hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het door OPTA nog in te nemen standpunt inzake de vraag welke kosten via een vast en welke kosten via een variabel tarief mogen worden terugverdiend voor alle kostenposten geldt en derhalve ook voor de onderhoudskosten. De grief kan dan ook niet slagen.
8.5 UPC heeft in haar hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de door OPTA opgelegde staffelstructuur, waarbij afnemers verplicht zijn steeds blokken van 5% van de totale capaciteit van een MAG af te nemen, niet onredelijk heeft geoordeeld.
8.5.1 Blijkens de beslissing op bezwaar is de staffel een reactie op de door OPTA onredelijk geoordeelde verdeelsleutel van KPN Mobile, waarbij KPN Mobile het tarief aanvankelijk had berekend door de kosten over vier à acht potentiële afnemers te verdelen, derhalve geheel los van de werkelijk door een afnemer afgenomen capaciteit, welke in het geval van UPC ongeveer 3% van de totale capaciteit bedraagt. Het College overweegt dat, mede gelet op hetgeen KPN Mobile ter zake heeft aangevoerd, OPTA zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat enerzijds de door KPN Mobile gehanteerde verdeling onredelijk is en anderzijds, dat een volstrekt evenredige verdeling naar de daadwerkelijke afname van de capaciteit evenmin redelijk zou zijn, aangezien een verdeling over een groot aantal zeer kleine partijen voor KPN Mobile zeer inefficiënt zou kunnen uitpakken. Gelet hierop, acht het College het niet onredelijk om enige drempel op te werpen teneinde KPN Mobile te beschermen tegen het risico dat zij investeringen moet plegen ten behoeve van een zeer kleine partij die zij niet zou kunnen terugverdienen. Nu de uitkomst van het vorenoverwogene is, dat OPTA zich opnieuw dient te buigen over de tariefstructuur en dan met name de wijze waarop het vaste en variabele tarief worden samengesteld, acht het College een inhoudelijk oordeel over de hoogte van de redelijke drempel, gezien de onzekerheid omtrent de veranderingen die nog in de tariefstructuur zullen plaatsvinden, niet zinvol.
8.6 Uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de rechtbank, dat het besluit op bezwaar van 30 december 2003 dient te worden vernietigd, juist is. De aangevallen uitspraak dient derhalve, met verbetering van de gronden waarop zij berust, te worden bevestigd.
8.7 Aangezien de grieven van KPN Mobile en UPC niet ten onrechte zijn voorgedragen, ziet het College aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.207,50 op basis van 2,5 punten (één punt voor het indienen van het beroepschrift, een half punt voor het indienen van een nadere memorie en één punt voor het verschijnen ter zitting) tegen een waarde van € 322,-- per punt. Daarbij is een factor 1,5 toegepast, omdat naar het oordeel van het College sprake is van een als zwaar aan te merken zaak.