2. De beoordeling van het geschil
2.1 KPN Mobile en KPN Telecom hebben betoogd dat OPTA geen belang meer heeft bij haar hoger beroep, nu blijkens de gronden daarvan zij niets anders kan bereiken dan hetgeen OPTA blijkens het in beroep bestreden besluit van 13 juni 2003 wilde bereiken, namelijk dat KPN Telecom de door UPC betaalde transitvergoedingen niet hoeft terug te betalen. Het hoger beroep van OPTA is volgens hen derhalve van louter principiële betekenis. Derhalve kan de gevraagde vernietiging ook voor UPC geen feitelijk of rechtsgevolg hebben en ontbeert ook zij belang bij haar hoger beroep.
Het College volgt dit betoog niet. Zoals door OPTA ter zitting al terecht is gesteld, heeft het College reeds eerder (uitspraak van 19 april 2006, AWB 05/590, www.rechtspraak.nl, LJN AW6155) geoordeeld dat een bestuursorgaan in beginsel (proces)belang heeft bij het instellen van hoger beroep tegen een rechtbankuitspraak waarbij zijn besluit wordt vernietigd. Indien, zoals in casu, vernietiging bovendien een beperking van OPTA's geschilbeslechtende bevoegdheid betekent, kan in procesbelang niet worden ontzegd. UPC heeft procesbelang, aangezien een succesvol hoger beroep gunstige financiële gevolgen kan hebben, gezien de mogelijkheid dat OPTA naar aanleiding van de met de onderhavige beroepen samenhangende procedure in de zaken AWB 06/142, 06/145 en 06/146 zou kunnen worden verplicht de door KPN Telecom gehanteerde transittarieven op kosten te oriënteren.
2.2 Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, Tw (oud) dragen aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten in Nederland, die daarbij de toegang tot netwerkaansluitpunten van eindgebruikers controleren, zorg voor de interconnectie van de betrokken telecommunicatienetwerken teneinde te verzekeren dat de daarop aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren.
Ingevolge artikel 6.3, tweede lid, Tw (oud), voorzover hier van belang, worden geschillen tussen bij interconnectie als bedoeld in artikel 6.1 betrokken aanbieders met betrekking tot de vraag of de ter zake tussen hen in verband met interconnectie bestaande verbintenissen, of de wijze waarop deze worden nagekomen, strijdig zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet, op aanvraag van een of meer van de betrokken aanbieders door het college (van OPTA; toevoeging CBb) beslecht.
2.3 In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen dat uit artikel 6.3, gelezen in samenhang met artikel 6.1, eerste lid, Tw (oud) volgt, dat een overeenkomst op basis waarvan interconnectie tot stand wordt gebracht, dan wel de uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende verbintenissen, erop gericht dienen te zijn abonnees van de betrokken aanbieders over en weer met elkaar te laten communiceren. Alleen in dat geval is OPTA volgens de rechtbank bevoegd een geschil te beslechten dat deze aanbieders hebben over het sluiten van een interconnectie-overeenkomst of de daaruit voortvloeiende verbintenissen.
Op 24 november 1999 is KPN Mobile verzelfstandigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat bij het aanbieden van de transitdienst, zoals die ná deze datum door KPN Telecom wordt verzorgd en waarbij het verkeer van het netwerk van UPC bij het netwerk van KPN Mobile wordt afgeleverd via het netwerk van KPN Telecom, geen sprake is van communicatie tussen de op het netwerk van KPN Telecom aangesloten gebruikers en de gebruikers die zijn aangesloten op de netwerken van UPC dan wel KPN Mobile. Hieruit heeft de rechtbank geconcludeerd dat bij deze transitdienst slechts sprake is van indirecte interconnectie, zodat OPTA na 24 november 1999 niet langer bevoegd was op grond van artikel 6.3, in samenhang gelezen met artikel 6.1, eerste lid, Tw (oud) een geschil tussen UPC en KPN Telecom te beslechten. Gelet hierop, heeft de rechtbank het beroep van UPC gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd, voorzover deze ziet op de periode na 24 november 1999. Tevens is in zoverre het primaire besluit herroepen.
Ten aanzien van de periode vóór 24 november 1999, toen KPN Telecom nog aanbieder was van zowel het vaste als het mobiele telefonienetwerk, heeft de rechtbank geoordeeld dat (de rechtsvoorganger van) UPC en KPN Telecom direct met elkaar waren geïnterconnecteerd en dat OPTA derhalve bevoegd was om op het door UPC aanhangig gemaakte geschil, met als inzet dat KPN Telecom ten onrechte vergoedingen voor de transitdienst in rekening bracht, te beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft OPTA zich ter zake van dat geschilpunt in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het in rekening brengen van een transitvergoeding is toegestaan, indien sprake is van een evident kenbaar afzonderlijk netwerk (ekan) waarmee directe interconnectie mogelijk is. Daarvan was in de desbetreffende periode sprake, nu volgens de rechtbank het mobiele netwerk van KPN ten opzichte van het vaste netwerk een afzonderlijk netwerk vormde. Gelet hierop, heeft OPTA zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat voor het afwikkelen van het verkeer van het netwerk van UPC naar het afzonderlijke mobiele netwerk via het vaste netwerk van KPN Telecom door KPN Telecom transitvergoedingen in rekening mochten worden gebracht.
2.4 Tegen deze uitspraak hebben OPTA en UPC thans aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat de transitdienst, ook indien deze door een afzonderlijke aanbieder wordt verleend, als interconnectie als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Tw (oud) is te beschouwen en dat derhalve ten onrechte onderscheid is gemaakt tussen de periode vóór en na de juridische verzelfstandiging van KPN Mobile. Ter zitting hebben partijen ter onderbouwing van hun standpunt gewezen op de uitspraak van het College van 6 april 2006 (AWB 05/83 e.a., www.rechtspraak.nl, LJN AV8782; hierna: de EDC-uitspraak) inzake het systeem voor de toerekening van kosten van interconnectie, waarin het College onder meer heeft overwogen dat transitdiensten van KPN Telecom onder het begrip interconnectie vallen.
2.5 KPN Telecom heeft in haar reactie op de hoger beroepen betoogd, dat de uitleg die het College in de EDC-uitspraak aan het begrip interconnectie geeft, slechts ziet op interconnectie als bedoeld in paragraaf 6.2 Tw (oud), die betrekking heeft op de verplichtingen van aanbieders met een aanmerkelijke marktmacht. Volgens KPN Telecom dient interconnectie als bedoeld in paragraaf 6.1 Tw (oud) anders te worden uitgelegd, nu deze paragraaf op interconnectieverplichtingen van andere aard ziet. Indien interconnectie in deze paragraaf zo ruim zou worden uitgelegd, dat ook transitdiensten daaronder vallen, dan zal dat volgens KPN Telecom het onwenselijke gevolg hebben dat op iedere aanbieder, hoe klein ook, de plicht rust transit aan te bieden. KPN Telecom ziet voor haar benadering ook steun in de systematiek van de richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (Pb L 1997, blz. 32; hierna: Interconnectierichtlijn) en de wijze waarop deze richtlijn in de Tw (oud) is geïmplementeerd.
2.6 Ten aanzien van de vraag of transit- (en sleep)diensten van KPN Telecom een vorm van interconnectie zijn, herhaalt het College hetgeen daaromtrent eerder, in de EDC-uitspraak, is overwogen: