ECLI:NL:CBB:2006:AZ3770
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- B. Verwayen
- J.L.W. Aerts
- M. van Duuren
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen boete opgelegd aan levensmiddelenbedrijf wegens overtredingen van de Warenwet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van A B.V., een groothandel in agrarische producten, tegen een boete die door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is opgelegd wegens overtredingen van de Warenwet. De boete van € 450,- werd opgelegd omdat A B.V. niet voldeed aan de veiligheidsprocedures die vereist zijn voor de bereiding en behandeling van levensmiddelen. De controle door de Keuringsdienst van Waren op 7 oktober 2003 toonde aan dat A B.V. onvoldoende risico's had geïnventariseerd en geen passende veiligheidsprocedures had vastgesteld. A B.V. maakte bezwaar tegen de boete, maar dit werd ongegrond verklaard door de Minister. Hierop volgde beroep bij de rechtbank, die oordeelde dat de beslissing van de Minister onvoldoende gemotiveerd was en dat A B.V. niet adequaat was gehoord in de bezwaarfase.
In hoger beroep stelde de Minister dat er voldoende op de zienswijze van A B.V. was ingegaan en dat er geen nieuwe feiten waren aangedragen die een nieuw onderzoek rechtvaardigden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde echter dat de Minister niet voldoende had gemotiveerd waarom de boete was opgelegd en dat de eerdere beslissing op bezwaar niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Minister de boete opnieuw moest motiveren, waarbij hij ook op de specifieke punten van het voedselveiligheidsplan van A B.V. moest ingaan. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering en het adequaat reageren op de zienswijzen van betrokkenen in bestuursrechtelijke procedures.