6. De beoordeling van het geschil
6.1 In dit geschil staat centraal de vraag of verweerder terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 22 november 2005 waarbij verweerder heeft goedgekeurd de invoering door Hermes van kaarten met afwijkende tarieven, te weten een gratis dagkaartje en een dalurenkaartje van € 3,- voor een bepaalde periode. Het College overweegt hieromtrent het volgende.
6.2 Onder belanghebbende wordt op grond van het eerste lid van artikel 1:2, Awb verstaan “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”.
6.3 Het College overweegt allereerst dat het belang dat appellanten stellen te hebben, een eigen belang is in de zin van een belang van de rechtspersonen zelf.
Het door appellanten gestelde belang is naar het oordeel van het College objectief bepaalbaar en actueel. Dat het bestreden besluit, met name de goedkeuring van de invoering van het dalurenkaartje door Hermes, gevolgen kan hebben voor de verkoop van nationale vervoerbewijzen en dat die gevolgen, onder meer, bestaan uit financiële consequenties voor appellanten is door verweerder reeds onderkend in het bestreden besluit. Uit verweerders verzoek van 28 augustus 2006 aan NEA tot het vaststellen van nieuwe verdeelsleutels voor de tweede helft van 2006 en geheel 2007, leidt het College af dat verweerder niet (langer) bestrijdt dat met behulp van WROOV de financiële consequenties voor, onder meer, appellanten kunnen worden bepaald en dat die financiële consequenties zich niet, zoals aanvankelijk door verweerder betoogd, pas in 2007 gaan voordoen maar zich reeds gedurende het jaar 2006 openbaren.
Het belang dat is betrokken bij het bestreden besluit individualiseerbaar. Aan het geldende stelsel van verdeling van reizigersopbrengsten uit de nationale vervoerbewijzen is inherent dat de introductie van afwijkende kaartsoorten van invloed kan zijn op de opbrengsten van houders van op grond van de Wet verleende concessies. Welke concessiehouders in welke omvang invloed ondervinden van de introductie van afwijkende kaartsoorten en of deze invloed positief dan wel negatief is, zal afhankelijk zijn van de gebruiksmogelijkheden en tariefstelling van de specifieke afwijkende kaartsoorten alsmede van het gebruik dat hiervan wordt gemaakt.
Het belang van appellanten is ten slotte, naar het oordeel van het College, rechtstreeks betrokken bij het betreden besluit. Anders dan verweerder betoogt, heeft niet de verdeelsleutelsystematiek maar het besluit financiële gevolgen voor appellanten. De verdeelsleutelsystematiek heeft geen effect op verkoop of gebruik van nationale vervoerbewijzen, maar is een hulpmiddel bij de verdeling van de opbrengsten. Het College overweegt dat aan de omstandigheid dat in voorliggend geval het door appellanten gestelde nadeel mogelijk kan worden ondervangen door aanpassing van de verdeelsleutels, niet de conclusie mag worden verbonden dat de verdeelsleutels het gestelde nadeel veroorzaken of dat appellanten zich tegen de verdeelsleutelsystematiek in plaats van het bestreden besluit (moeten) richten. Los hiervan staat het appellanten uiteraard vrij ook buiten rechte inspanningen verrichten om tot een oplossing van het door hen gestelde probleem te komen, maar dat doet er niet aan af dat hun belang rechtstreeks bij het geodkeuringsbesluit is betrokken.
Het College overweegt voorts dat van een afgeleid belang evenmin sprake is. Het door appellanten gestelde belang heeft een eigen, van het belang van Hermes te onderscheiden karakter omdat het betrekking heeft op (de gevolgen van) de introductie van de afwijkende kaartsoorten. Het belang is niet achterliggend in die zin dat het op basis van een contractuele relatie tussen appellanten en Hermes bestaat dan wel afhankelijk is van nadere besluitvorming.
De door Hermes in dit verband naar voren gebrachte omstandigheid, ten slotte, dat het besluit de verhouding tussen concessieverlener en –houder betreft en in overeenstemming is met de concessie en de achterliggende wet- en regelgeving, maakt dit niet anders. Het publiekrechtelijke karakter van de goedkeuring van verweerder brengt met zich dat belangen van anderen betrokken kunnen zijn. Directe betrokkenheid bij de rechtsverhouding die aan de besluitvorming ten grondslag ligt – de concessie – is daarvoor geen vereiste. Dat de rechtsverhouding in dit geval betrekking heeft op een exclusief recht, doet daar niet aan af. De aantasting in het belang wordt niet veroorzaakt door concurrentie van Hermes op het aan appellanten toegewezen traject, maar door concurrentie van de afwijkende kaartsoort van Hermes met het nationale vervoerbewijs.
6.4 Het bovenstaande leidt het College tot de conclusie dat appellanten moeten worden aangemerkt als belanghebbenden bij het besluit waartegen het bezwaar was gericht en derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het beroep is gegrond.
6.5 Het College ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de proceskosten van appellanten, en kent overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht één punt toe voor het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting met wegingsfactor 1 per punt.