ECLI:NL:CBB:2006:AZ2695

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1088
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en terugvordering van dierlijke EG-premies in het kader van de Regeling

In deze zaak heeft de Maatschap A en B, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de toekenning van dierlijke EG-premies. De procedure begon met een premieaanvraag van appellante op 27 augustus 2002 voor het aanhouden van 41 zoogkoeien en 27 zoogvaarzen. Verweerder heeft in verschillende besluiten, waaronder op 1 juli 2003 en 18 december 2003, premies toegekend, maar deze herzien in juni 2004, wat leidde tot een terugvordering van € 1.457,81. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, wat resulteerde in een besluit van 29 oktober 2004, waarin het teruggevorderde bedrag werd verlaagd tot € 1.055,88, maar het bezwaar voor andere dieren ongegrond werd verklaard.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellante aan de voorwaarden voor de premie heeft voldaan. Verweerder stelde vast dat appellante de vervangingen van drie runderen niet correct had gemeld, wat leidde tot de conclusie dat niet aan de premievoorwaarden was voldaan. Appellante voerde aan dat de herbeoordeling van haar aanvraag na twee jaar in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en dat de opgelegde sanctie onevenredig was. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde echter dat verweerder terecht had gehandeld en dat de sanctie in overeenstemming was met de geldende verordening.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om zich aan de administratieve vereisten te houden en bevestigt dat terugvordering van onterecht betaalde premies gerechtvaardigd is, mits dit binnen de gestelde termijn gebeurt. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/1088 8 november 2006
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te X, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 7 december 2004, bij het College binnengekomen op 9 december 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 oktober 2004, zoals aangevuld bij besluit van 22 november 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling).
Verweerder heeft op 24 februari 2005 een verweerschrift ingediend en op 10 maart 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2006. Hierbij hebben partijen, A namens appellante en verweerder bij monde van zijn gemachtigde, hun standpunten toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees luidde ten tijde en voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 6
1. Aan producenten die zoogkoeien houden op hun bedrijf, kan op hun verzoek een premie voor het aanhouden van zoogkoeien worden verleend (zoogkoeienpremie). Het betreft een premie per jaar en per producent, toegekend binnen individuele maxima.
(…)"
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde ten tijde en voorzover hier van belang als volgt:
"Artikel 2 - Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;
(…)
Artikel 37 - Vervanging
1. Op het bedrijf aanwezige runderen worden alleen als geconstateerd aangemerkt indien zij in de steunaanvraag zijn geïdentificeerd. Een zoogkoe of een vaars waarvoor een premie op grond van artikel 6, lid 2, of artikel 10, lid 1, van verordening (EG) nr. 1254/1999 wordt aangevraagd, of een melkkoe waarvoor steun op grond van artikel 13, lid 4, van die verordening wordt aangevraagd, mag in de aanhoudperiode binnen de in de genoemde artikelen vastgestelde grenzen worden vervangen zonder dat het recht op betaling van de aangevraagde steun verbeurd wordt.
2. De in lid 1 bedoelde vervangingen moeten plaatsvinden binnen 20 dagen na de datum waarop het feit waardoor het dier moet worden vervangen zich voordoet, en worden uiterlijk drie dagen na de dag van de vervanging in het register aangetekend. De bevoegde instantie waarbij de steunaanvraag is ingediend, wordt hiervan binnen tien werkdagen na de vervanging in kennis gesteld.
Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor
steun wordt aangevraagd
1. Wanneer met betrekking tot een steunaanvraag in het kader van de steunregelingen voor rundvee een verschil wordt vastgesteld tussen het aangegeven aantal dieren en het geconstateerde aantal dieren in de zin van artikel 36, lid 3, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken gekort met het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage, wanneer ten aanzien van niet meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld.
(…)
3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.
(…)
Artikel 49 - Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling is het bedrijfshoofd verplicht het betrokken bedrag terug te betalen, verhoogd met de overeenkomstig lid 3 berekende rente.
(…)
4. De in lid 1 bedoelde terugbetalingsplicht is niet van toepassing indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd.
Wanneer de fout evenwel betrekking heeft op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, is de eerste alinea alleen van toepassing indien het besluit tot terugvordering niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 27 augustus 2002 heeft appellante bij verweerder op grond van de Regeling voor het premiejaar 2002 een premieaanvraag ingediend voor het aanhouden van 41 zoogkoeien en 27 zoogvaarzen ouder dan twee jaar.
- Bij besluit van 1 juli 2003 heeft verweerder appellante voor 67 van de 68 aangevraagde dieren zoogkoeienpremie toegekend.
- Bij besluit van 18 december 2003 heeft verweerder zijn besluit van 1 juli 2003 heroverwogen en appellante voor 67,3 dieren zoogkoeienpremie toegekend.
- Bij besluit van 4 juni 2004 heeft verweerder zijn besluit van 18 december 2003 herzien en aan appellante voor 64 van de 68 dieren zoogkoeienpremie toegekend. In verband met deze herziening zijn bij dit besluit tevens de beslissingen op de aanvragen voor 2002 om slachtpremie runderen, premie mannelijke runderen en extensiveringsbedrag herzien. Als gevolg is van appellante in totaal € 1.457,81 teruggevorderd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 8 juli 2004 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder op 29 oktober 2004 op het bezwaar van appellante beslist.
3. Het bestreden besluit
Bij het besluit van 29 oktober 2004, zoals aangevuld bij besluit van 22 november 2004, (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder appellantes bezwaar ten aanzien van het rund met ID-code * gegrond verklaard en het van appellante teruggevorderde bedrag verlaagd tot € 1.055,88.
Ten aanzien van de runderen met ID-codes NL **, NL *** en NL xx is het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe is, samengevat, het volgende overwogen:
Uit nader onderzoek is verweerder gebleken dat appellante de vervanging van de drie betreffende runderen niet door middel van een vervangingskaart bij verweerder heeft gemeld. Tijdens de hoorzitting heeft appellante dit ook bevestigd. Voor de betreffende runderen is dan ook de conclusie dat niet aan de in artikel 6.2a, eerste en tweede lid, van de Regeling neergelegde voorwaarden is voldaan. Dat appellante deze vervangingen op de "Mutatielijst Regeling dierlijke EG-premies zoogkoeien verkoopseizoen 2002" heeft vastgelegd, doet hieraan niet af.
Het rund met ID-code NL xx kan bovendien niet als een zoogkoe worden beschouwd, omdat het niet aan de definitie van zoogkoe voldoet. Het betreffende rund is immers binnen vier maanden na de geboorte van het kalf naar het slachthuis afgevoerd. Derhalve is niet voldaan aan de norm dat een kalf van een zookoe waarvoor premie is aangevraagd, tijdens de opfokperiode kan worden gezoogd door de moederkoe.
Aangezien sprake is van een onverschuldigde betaling en het terugvorderingsbesluit binnen twaalf maanden na betaling is medegedeeld, is op grond van artikel 49, eerste en vierde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 terecht tot terugbetaling beslist.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Appellante is het principieel oneens met een herbeoordeling van haar premieaanvraag na twee jaar. Indien verweerder een aanvraag twee keer kan beoordelen, dan is het vreemd dat een aanvrager de gegevens niet achteraf kan corrigeren. Dit druist in tegen het gelijkheidsprincipe.
Het enige dat appellante kan worden verweten, is dat zij met betrekking tot de drie in geding zijnde zoogkoeien geen vervangingskaarten aan verweerder heeft toegezonden. De procedure rond de vervangingskaarten was in 2002 pas voor het eerst van toepassing. De vervangingen zijn echter wel op de mutatielijst van verweerder ingevuld, zodat verweerder aan de hand daarvan en de gegevens van het I&R-systeem zelfs nu nog kan controleren of de mutaties op die lijst correct zijn.
Het rund met ID-code NL xx voldoet wel aan de definitie van zoogkoe.
De opgelegde sanctie staat in geen verhouding tot de door appellante gemaakte administratieve fout.
Ter zitting heeft appellante er nog op gewezen dat deelnemers aan de in december 2002 gehouden Nationale Rundvee Manifestatie, die zoogkoeienpremie hadden aangevraagd en hadden verzuimd door middel van het insturen van verplaatsingskaarten de verplaatsingen van de runderen van en naar het manifestatieterrein bij verweerder te melden, uiteindelijk na bemiddeling door LTO geen korting is opgelegd. Appellante is van mening dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door haar hetzelfde verzuim wel tegen te werpen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat appellante de runderen met ID-codes NL **, NL *** en NL xx binnen de aanhoudperiode van haar bedrijf heeft afgevoerd en de vervanging van deze runderen niet conform artikel 37 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bij verweerder heeft gemeld. Appellante heeft aldus niet aan de premievoorwaarden voldaan en verweerder heeft haar voor deze drie dieren terecht geen premie toegekend.
Aangezien het rund met ID-code NL xx reeds op grond van het voorgaande niet voor premie in aanmerking komt, kan een beoordeling van de vraag of dit rund al dan niet aan de definitie van zoogkoe voldoet achterwege blijven.
5.2 Op grond van artikel 38, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 was verweerder verplicht het totaalbedrag te korten met het overeenkomstig het derde lid bepaalde percentage (3/160 = 1,88 %). Het stond verweerder niet vrij hiervan af te wijken.
Het standpunt van appellante dat de toegepaste sanctie onevenredig is, kan haar niet baten. Verordening (EG) nr. 2419/2001 voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel, waarvan de opgelegde sanctie deel uitmaakt. Dit stelsel is, mede gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake vergelijkbare bepalingen in Verordening (EEG) nr. 3887/92 (arrest van 17 juli 1997, zaak C-354/95, National Farmers Union, Jur. 1997, I 04559), naar vaste rechtspraak niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel.
5.3 Verweerder was ingevolge artikel 49, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 verplicht om de ten onrechte toegekende steun terug te vorderen. Voor toepassing van artikel 49, vierde lid, van deze verordening was geen plaats. Weliswaar heeft verweerder een fout gemaakt door aanvankelijk tot premietoekenning voor de in geding zijnde runderen over te gaan, maar het terugvorderingsbesluit is binnen twaalf maanden na de betaling aan appellante meegedeeld (vgl. de tweede alinea van het vierde lid).
5.4 Het ter zitting door appellante gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Verweerder heeft ter zitting op goede gronden betoogd dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het geval dat door appellante is aangehaald, betrof een specifieke situatie van deelname door veehouders aan een tentoonstelling/keuring, waarbij door een medewerker van verweerders ministerie een toezegging is gedaan. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake.
5.5 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener