ECLI:NL:CBB:2006:AZ2695
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toekenning en terugvordering van dierlijke EG-premies in het kader van de Regeling
In deze zaak heeft de Maatschap A en B, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de toekenning van dierlijke EG-premies. De procedure begon met een premieaanvraag van appellante op 27 augustus 2002 voor het aanhouden van 41 zoogkoeien en 27 zoogvaarzen. Verweerder heeft in verschillende besluiten, waaronder op 1 juli 2003 en 18 december 2003, premies toegekend, maar deze herzien in juni 2004, wat leidde tot een terugvordering van € 1.457,81. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, wat resulteerde in een besluit van 29 oktober 2004, waarin het teruggevorderde bedrag werd verlaagd tot € 1.055,88, maar het bezwaar voor andere dieren ongegrond werd verklaard.
De kern van het geschil draait om de vraag of appellante aan de voorwaarden voor de premie heeft voldaan. Verweerder stelde vast dat appellante de vervangingen van drie runderen niet correct had gemeld, wat leidde tot de conclusie dat niet aan de premievoorwaarden was voldaan. Appellante voerde aan dat de herbeoordeling van haar aanvraag na twee jaar in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en dat de opgelegde sanctie onevenredig was. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde echter dat verweerder terecht had gehandeld en dat de sanctie in overeenstemming was met de geldende verordening.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om zich aan de administratieve vereisten te houden en bevestigt dat terugvordering van onterecht betaalde premies gerechtvaardigd is, mits dit binnen de gestelde termijn gebeurt. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.