4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben ter ondersteuning van het beroep – zakelijk weergegeven – het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
4.1 Ingevolge artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2002/37/EG dienen toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die ethofumesaat bevatten te worden geëvalueerd om ervoor te zorgen dat de voorwaarden in Bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG betreffende ethofumesaat in acht worden genomen. Deze evaluatie wordt aangeduid als ‘compliance check’. Geschilpunt is of een toelatinghouder die niet tevens kennisgever is, in het kader van deze evaluatie moet aantonen dat hij beschikt over, dan wel kan verwijzen naar een Bijlage II-dossier met betrekking tot de werkzame stof ethofumesaat.
In het bestreden besluit wordt ten onrechte uitsluitend uitgegaan van de letterlijke bewoordingen van evenbedoelde bepaling en overweging 8 van richtlijn 2002/37/EG en niet op de context waarbinnen deze richtlijn moet worden geplaatst. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat richtlijn 91/414/EEG volledige harmonisatie beoogt en dat lidstaten gehouden zijn daar uitvoering aan te geven. Het bestreden besluit is in strijd met inhoud en strekking van richtlijn 91/414/EEG en richtlijn 2002/37/EG, alsmede met artikel 10 EG gelezen in samenhang met artikel 249 EG.
4.2 Met betrekking tot de verhouding tussen richtlijn 2002/37/EG en richtlijn 91/414/EEG menen appellanten dat eerstgenoemde richtlijn bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG betreft en deze richtlijn zelf niet wijzigt. Richtlijn 2002/37/EG moet worden uitgelegd overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 91/414/EEG. Richtlijn 2002/37/EG is geen lex specialis in die zin dat deze richtlijn in geval van strijdigheid met richtlijn 91/414/EEG zou prevaleren. De werking van deze richtlijn is afhankelijk van de bereidheid van toelatinghouders om te investeren in een dossier dat voldoet aan de eisen van Bijlage II bij richtlijn 91/414/EEG. Artikel 13, derde lid onder d, richtlijn 91/414/EEG voorziet in bescherming van de door appellanten gepleegde investeringen in het
Bijlage II-dossier door vaststelling van een beschermingssysteem dat wordt aangeduid als het ‘gesloten-dossierstelsel’. De gegevens die zich in het Bijlage II-dossier bevinden worden gedurende een periode van vijf jaar, behoudens indien de situatie voorzien in artikel 13, derde lid, onder c, richtlijn 91/414/EEG aan de orde is, na de datum waarop het besluit tot plaatsing van een werkzame stof op Bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG in werking is getreden, beschermd. Gedurende deze periode mogen de gegevens uit het Bijlage II-dossier niet zonder toestemming van de kennisgever(s) door of ten behoeve van derden worden gebruikt. Indien de rechten van de kennisgevers op het Bijlage II-dossier niet adequaat zouden worden beschermd, zou geen producent bereid zijn te investeren in een dossier ten behoeve van het opnemen van een werkzame stof op Bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG. Het functioneren van richtlijn 91/414/EEG is volledig van deze bereidheid afhankelijk. Voor ethofumesaat geldt dus dat andere aanvragers tot en met 2 maart 2008 (5 jaar na 1 maart 2003) slechts met toestemming van appellanten gebruik kunnen maken van de in Bijlage II bedoelde informatie.
Verweerder miskent derhalve dat artikel 4, eerste en tweede lid, richtlijn 2002/37/EG uitsluitend toepassing kan vinden binnen de door het gesloten dossierstelsel getrokken grenzen. Richtlijn 2002/37/EG maakt immers geen uitzondering op artikel 13, derde lid, richtlijn 91/414/EEG.
4.2.1 De in het bestreden besluit aan richtlijn 2002/37/EG gegeven uitleg heeft tot gevolg dat andere toelatinghouders dan de kennisgever van het gesloten dossier kunnen profiteren, zonder te beschikken over een letter of access. Hoewel sprake is van een volledig geharmoniseerde situatie, loopt de nationale toelating van Agrichem door, zonder dat daaraan een Europees beoordeeld dossier aan ten grondslag ligt. Voorts betekent dit dat bij de herbeoordeling die krachtens artikel 4, tweede lid, richtlijn 2002/37/EG voor 28 februari 2007 moet plaatsvinden Agrichem alsnog een Bijlage II-dossier moet over leggen dan wel een recht op verwijzing naar een Bijlage II-dossier moet aantonen. Anders wordt alsnog de toelating ingetrokken, vanwege de bescherming van het Bijlage II-dossier. Van de door artikel 13, derde lid, richtlijn 91/414/EEG beoogde gegevensbescherming gedurende vijf jaar, zou de facto één jaar resteren.
Het door richtlijn 91/414/EEG beoogde beschermingsregime wordt daarmee volledig gefrustreerd. Aldus wordt in strijd met de bedoeling van artikel 13, derde lid, richtlijn 91/414/EEG de positie van de toelatinghouders die hun financiële risico’s beperken door niet te participeren in de notificatieprocedure van een werkzame stof beschermd, terwijl deze bepaling juist beoogt de positie van de kennisgevers te beschermen.
De door verweerder gegeven interpretatie brengt tevens met zich dat aanvragers van nieuwe toelatingen worden benadeeld ten opzichte van Agrichem, omdat zij op grond van artikel 13 richtlijn 91/414/EEG wel moeten aantonen dat zij beschikken over dan wel mogen verwijzen naar een Bijlage II-dossier. In richtlijn 91/414/EEG noch in richtlijn 2002/37/EG is enig aanknopingspunt te vinden dat door de Europese regelgever is beoogd om na het moment van intreden van de Europese harmonisatie een dergelijk onderscheid te maken.
4.2.2 Appellanten menen dat onjuist is de opvatting van verweerder en Agrichem dat artikel
13 richtlijn 91/414/EEG uitsluitend ziet op het gebruik van het Bijlage II-dossier ten behoeve van andere aanvragers en dat in dit geval geen sprake is van een aanvraag/aanvrager. In de eerste plaats wordt opgemerkt dat de documenten die verweerder op zijn website heeft geplaatst, ter toelichting op de registratieprocedure, nadrukkelijk uitgaan van een aanvraag. Voorts volgt ook uit de aangepaste tekst van latere richtlijnen waarmee stoffen op Bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG worden geplaatst dat de Commissie nadrukkelijk verwijst naar artikel 13 richtlijn 91/414/EEG. Een hiermee overeenstemmend standpunt was overigens reeds ingenomen in het Draft Working Document. Uit deze uitleg zou voorts voortvloeien dat ook her-registratiedossiers niet worden beschermd. Ten slotte wordt opgemerkt dat, nu richtlijn 91/414/EEG geen specifieke bepalingen bevat omtrent de werkwijze na opneming van een stof in Bijlage I, aansluiting dient te worden gezocht bij de bedoelingen van de Europese wetgever en bij de rechten en verplichtingen die deze richtlijn beoogt te regelen.
4.2.3 Het voorgaande wordt naar de mening van appellanten ondersteund door het Draft Working Document. Hierin worden twee stappen onderscheiden. De eerste stap heeft betrekking op artikel 4, eerste lid, richtlijn 2002/37/EG. Onderdeel van die stap is dat toegang bestaat tot een compleet Bijlage II-dossier. De tweede stap ziet op artikel 4, tweede lid, richtlijn 2002/37/EG.
4.3 De door verweerder gegeven uitleg kan voorts leiden tot onaanvaardbare consequenties in het licht van de regeling inzake wederzijdse erkenning. Op grond van artikel 10, eerste lid, richtlijn 91/414/EEG is een lidstaat waar een toelatingsaanvraag wordt ingediend voor een in een andere lidstaat toegelaten middel, indien de aanvrager daarom verzoekt en documenten verstrekt ter staving van de beweerde vergelijkbaarheid, gehouden om, indien het middel uitsluitend in Bijlage I opgenomen werkzame stoffen bevat, het op de markt brengen van het middel ook op zijn grondgebied toe te laten, behoudens indien lokale omstandigheden tot een nadere beoordeling nopen. Dit zou in casu tot gevolg hebben dat Agrichem niet alleen rechten zou kunnen ontlenen aan de vigerende toelatingen, maar tevens haar marktaandeel op basis van dossiergegevens waartoe zij niet gerechtigd is, via wederzijdse erkenning kan uitbreiden tot andere lidstaten. Deze consequentie wordt niet beoogd door richtlijn 91/414/EEG. Het is uiteraard de bedoeling dat uitsluitend toelatingen die volledig zijn herbeoordeeld aan de hand van de vereisten opgenomen in de Bijlagen I, II, III en VI bij richtlijn 91/414/EEG, in aanmerking komen voor wederzijdse erkenning. De uitleg van verweerder leidt er echter toe dat de vigerende toelatingen van Agrichem impliciet mede worden gebaseerd op het aan appellanten toebehorende en door artikel 13 van richtlijn 91/414/EEG beschermde Bijlage II-dossier.
Ook wat betreft de wederzijdse erkenning leidt de interpretatie van verweerder er voorts toe dat een onderscheid wordt gemaakt tussen diegenen die onder het nationale regime een toelating verkregen en aanvragers van een nieuwe toelating. Deze consequentie is niet beoogd door richtlijn 91/414/EEG.
4.4 Hoewel de bewoordingen van richtlijn 91/414/EEG niet uitblinken in duidelijkheid, heeft
– aldus appellanten – de Europese Commissie altijd bedoeld dat bij een compliance check niet alleen moet worden geverifieerd of aan de in Bijlage 1 voor de betreffende stof vastgelegde voorwaarden is voldaan, maar tevens moet worden nagegaan of een volledig Bijlage II-dossier aanwezig is dan wel daarnaar mag worden verwezen.