ECLI:NL:CBB:2006:AY7537
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing slachtpremie op basis van Regeling dierlijke EG-premies en beoordeling van producentstatus
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor slachtpremie op basis van de Regeling dierlijke EG-premies werd afgewezen. De procedure begon met een bezwaar van appellant tegen een besluit van 1 juni 2005, dat voortvloeide uit een eerdere toekenning van slachtpremie voor het jaar 2003. De Minister had deze toekenning herzien en het reeds uitbetaalde bedrag teruggevorderd, omdat appellant volgens de Minister niet voldeed aan de voorwaarden om als producent in de zin van de Regeling te worden aangemerkt.
De kern van het geschil draaide om de vraag of appellant in 2003 als zelfstandig producent kon worden beschouwd. De Minister stelde vast dat er een grote verwevenheid was tussen de bedrijfsactiviteiten van appellant en die van zijn vader, wat leidde tot de conclusie dat appellant niet als zelfstandig producent kon worden aangemerkt. Appellant voerde aan dat hij een pachtovereenkomst had en dat hij zelfstandig beslissingen nam over zijn bedrijf, maar het College oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk over een pachtovereenkomst beschikte of dat hij zijn vader voor het gebruik van de stallen en grond had betaald.
Het College concludeerde dat de samenwerking tussen appellant en zijn vader zodanig was dat appellant niet als zelfstandig producent kon worden aangemerkt. De omstandigheden, zoals gezamenlijke verzorging van de dieren en het gezamenlijk inkopen van voer, wezen op een gezamenlijke bedrijfsvoering. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Minister om de slachtpremie af te wijzen en het eerder uitbetaalde bedrag terug te vorderen. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke situatie in de bedrijfsvoering en de noodzaak voor een duidelijke scheiding tussen de activiteiten van verschillende producenten in het kader van de Regeling.