ECLI:NL:CBB:2006:AY6967

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/43
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen pluimveehouder wegens weigering medewerking aan controle op hygiënevoorschriften

In deze zaak gaat het om een tuchtprocedure tegen appellante A, een pluimveehouder, die in beroep is gegaan tegen een tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren. De tuchtbeschikking was gebaseerd op de weigering van appellante om medewerking te verlenen aan een controle op de naleving van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999. De controleur, A.C.J.M. Vugs, had op 8 maart 2005 een controle uitgevoerd, maar appellante weigerde alle medewerking te verlenen, wat leidde tot de conclusie dat zij niet voldeed aan haar verplichtingen volgens de verordening. Het tuchtgerecht legde appellante een geldboete van € 500 op, omdat het niet mogelijk was om vast te stellen of de regels waren nageleefd door de weigering van appellante om gegevens te verstrekken.

Appellante heeft in haar beroep aangevoerd dat de opgelegde boete te hoog was en dat er geen rekening was gehouden met de schade of risico's die zij had veroorzaakt. Daarnaast stelde zij dat de controleur niet correct had gehandeld, omdat de laatste controle op haar bedrijf al jaren geleden had plaatsgevonden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het berechtingsrapport, dat ten grondslag lag aan de tuchtbeslissing, op onzorgvuldige wijze tot stand was gekomen. Het College oordeelde dat de controle en inspectie gescheiden moesten worden uitgevoerd en dat dit in dit geval niet was gebeurd. Hierdoor was de tuchtbeslissing niet deugdelijk onderbouwd.

Het College heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden tuchtbeschikking vernietigd en bepaald dat aan appellante geen tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd. Deze uitspraak is gedaan op 15 augustus 2006.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 06/43 15 augustus 2006
20311 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante van een tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector (hierna: tuchtgerecht).
1. De procedure
Bij brief van 29 november 2005 heeft het tuchtgerecht appellante afschrift toegezonden van zijn beslissing van dezelfde datum met kenmerk TPPE 58/2005.
Bij brief van 6 januari 2006, ingekomen ter griffie van het College op 11 januari 2006, heeft appellante beroep ingesteld tegen de tuchtbeslissing.
Bij brief van 23 januari 2006 heeft de secretaris van het tuchtgerecht de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 20 juni 2006. Het standpunt van appellante is toegelicht door C in zijn hoedanigheid van directeur van appellante. Van de zijde van het Productschap Pluimvee en Eieren is voor het verstrekken van inlichtingen verschenen mr. R.B.R. Henke.
2. De grondslag van het geschil
In de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 van 11 november 1999 (hierna: verordening) is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 7
Het Bestuur wijst een of meerdere instantie(s) aan die wordt belast met de controle op naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Bij het uitoefenen van de controle houdt de aangewezen instantie(s) zich aan de bepalingen van het protocol dat is vastgesteld door het Bestuur van het Productschap.
(…)
Artikel 8
De ondernemer is verplicht aan controleurs van de in artikel 7 bedoelde instanties:
a. al die gegevens te verstrekken of te doen verstrekken, die naar hun oordeel nodig zijn voor de vervulling van hun taak;
b. inzage te geven of te doen geven van die boeken en bescheiden, die naar hun oordeel nodig zijn voor de vervulling van hun taak;
c. te allen tijde toegang te geven of te doen geven tot hun bedrijfsruimten en tot die plaatsen of vervoermiddelen, waar of waarin voorraden, die tot het bedrijf van de ondernemer behoren, zijn opgeslagen of worden vervoerd;
d. te gedogen dat zij monsters nemen uit de voorraden van het bedrijf van de ondernemer, ongeacht de plaats waar of waarin zich die voorraden bevinden, en alsdan de gevorderde medewerking overeenkomstig de aanwijzingen en onder toezicht van die controleurs te verlenen;
e. voor het overige alle medewerking te verlenen ter vervulling van hun taak.
Artikel 10
(…)
2. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel (…), 8 (…) worden tevens tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.
3. De tuchtrechtelijke maatregelen bedoeld in lid 2 zijn:
(…)
b. een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd;
(…)
Artikel 7 van het op 11 november 1999 vastgestelde Besluit protocollen hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 luidt als volgt:
“De door het Bestuur in Bijlage VI aangewezen instantie(s) is (zijn) belast met de controle op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999.”
In bijlage VI is voorts de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten aangewezen als instantie belast met de controle op de naleving van de verordening
Het berechtingsrapport, op 4 juli 2005 opgemaakt door A.C.J.M. Vugs, controleur bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten, heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
"Op 8 maart 2005 omstreeks 11.15 uur bevond ik, relatant A.C.J.M. Vugs, mij op een perceel gelegen aan de D-weg te B, gemeente E. Aldaar is gevestigd A.
Ambtshalve is het mij, relatant, bekend dat dit bedrijf is geregistreerd bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren als leghennenbedrijf onder nummer 00000 en als vleeskuikenbedrijf onder 00000, als bedoeld in artikel 1 aanhef onder 15 en 16 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999, hierna te noemen de Verordening. Ik bevond mij aldaar ter controle op de voorschriften van de Verordening.
Ik sprak aldaar met een persoon aan wie ik mij in functie bekend maakte. Deze persoon verklaarde mij C te zijn, hierna te noemen betrokkene.
Na betrokkene in kennis te hebben gesteld met het doel van mijn komst, weigerde hij gegevens te verstrekken of te doen verstrekken en inzage te geven of te doen geven van die boeken en bescheiden welke naar mijn oordeel nodig zijn voor de vervulling van mijn taak en weigerde hij mij alle medewerking te verlenen ter vervulling van mijn taak.
Na betrokkene nogmaals medegedeeld te hebben dat ik, relatant, namens het bestuur van het Productschap voor Pluimvee en Eieren belast ben met de controle op de naleving van de Verordening weigerde hij mij alle medewerking te verlenen ter vervulling van mijn taak.
Derhalve voldeed betrokkene niet aan zijn verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 8 aanhef en onder a., b., c. en e. van de Verordening.
[…]
Betrokkene verklaarde mij, desgevraagd het navolgende, zakelijk weergegeven:
“Ik ben directeur van dit pluimveebedrijf en als zodanig verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen dit bedrijf. Het bedrijf staat bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren geregistreerd als leghennenbedrijf onder nummer 00000 en als vleeskuikenbedrijf onder nummer 00000.
Ik heb u niets te zeggen inzake mijn weigering tot het verlenen van medewerking die noodzakelijk is voor het uitvoeren van een toezichtsinspectie.
Verder heb ik u niets te verklaren.”
(…)”
3. De bestreden tuchtbeschikking
Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het tuchtgerecht onder meer het volgende overwogen:
"(…).
Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende: Voor de pluimveesector is een "Plan van Aanpak" opgesteld om besmettingen van pluimvee met Salmonella en Campylobacter terug te dringen. Daarmee is beoogd de consument een betere bescherming te bieden tegen mogelijke door deze besmettingen te veroorzaken gezondheidsproblemen. Een samenstel van maatregelen is van kracht geworden op grond van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999. Het is van het grootste belang dat een ieder zich houdt aan het totale pakket van maatregelen. Op elke ondernemer, onderworpen aan de voorschriften van die uit bovengenoemde verordening, rust de verplichting tot medewerking bij controle door het CPE.
(…)
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de ter zitting afgelegde verklaring van C, vertegenwoordiger van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren als leghennenbedrijf onder nummer 00000 en als vleeskuikenbedrijf onder nummer 00000, het volgende strafbare feit heeft plaatsgevonden:
Het weigeren medewerking te verlenen aan het verrichten van een controle op de naleving van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999.
(…)
Doordat geen adequate controle heeft kunnen plaats vinden, heeft betrokkene de schijn tegen. Het controlebureau heeft door toedoen van betrokkene niet kunnen vast stellen of de regels zijn nageleefd. Reden waarom het Tuchtgerecht een sanctie overeenkomstig de hoogste categorie in aanmerking zal nemen. Het Tuchtgerecht acht daarom een onvoorwaardelijke geldboete gepast en geboden.”
Gelet hierop heeft het tuchtgerecht betrokkene als tuchtrechtelijke maatregel een geldboete van € 500,= (vijfhonderd euro) opgelegd.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep, zakelijk weergegeven, het volgende tegen de bestreden tuchtbeschikking aangevoerd.
In de eerste plaats is de opgelegde boete veel te hoog en is er geen enkele rekening gehouden met de schade of risico’s die appellante heeft veroorzaakt.
Ten tweede dient de Stichting Controlebureau voor Pluimvee en Eieren jaarlijks te controleren op het plan van aanpak maar gebeurt dat niet. De laatste controle voor het vleeskuikenbedrijf vond plaats op 26 juni 2000 en de laatste controle voor het legbedrijf was op 9 juli 1998.
Ten derde geldt dat de controleur 105 minuten op het bedrijf aanwezig is geweest, zodat niet kan worden gesteld dat appellante tegenwerking zou hebben geboden.
Tot slot stelt appellante dat zij wel altijd de jaarlijkse controle van de RVV heeft gehad en dat er door de RVV nooit een tekortkoming is geconstateerd. Er had een hercontrole plaats kunnen vinden. Er zijn immers collega’s geweest die in 2005 de regels massaal aan hun laars lapten en die destijds een herstelmogelijkheid is geboden zonder oplegging van een sanctie.
5. Het standpunt van het productschap
In reactie op de mondelinge toelichting van appellante op haar beroepschrift heeft de vertegenwoordiger van het productschap ter zitting van het College gesteld dat er in dezen door de controlerende instantie geen correcte gang van zaken is gevolgd en dat appellante hier niet de dupe van mag worden. In het verleden was het zo dat het toezicht en de inspectie met het oog op verdere vervolging door dezelfde instantie werden uitgevoerd, waarbij evenwel het uitgangspunt was dat beide taken gescheiden uitgevoerd moesten worden. Een aantal weken na de controle bij appellante is, om dit uitgangspunt nog verder gestalte te geven, de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten gesplitst in een deel dat zich op controle in het kader van toezicht richt en een deel dat zich op inspectie in het kader van handhaving richt. De situatie is dus zo dat indien er tijdens een controle in het kader van toezicht een onregelmatigheid wordt geconstateerd, daar in de publiekrechtelijke sfeer, door inspectie in het kader van handhaving, gevolg aan moet worden gegeven. In het berechtingsrapport van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten wordt voorts gesproken over een controle gedurende een half uur. In werkelijkheid heeft de controle vijf kwartier langer geduurd. De vermenging van toezicht en handhaving, die hier blijkbaar heeft plaats gevonden, had niet mogen gebeuren. De betrokken controleur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten had als toezichthouder dienen op te treden en niet tevens als inspecteur. Daar komt nog bij dat de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten elk jaar een toezichtscontrole dient uit te voeren. Voor het vleeskuikenbedrijf van appellante is dit sinds het jaar 2000 niet meer gebeurd en voor het legbedrijf is dit sinds 1998 niet meer gebeurd.
Voor de goede orde merkt het productschap nog op dat het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren op 29 november 2005 niet op de hoogte was van het feit dat de controleur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten appellante had bezocht in de hoedanigheid van toezichthouder en niet in de hoedanigheid van inspecteur. Naar de mening van het productschap heeft appellante zich terecht verzet tegen de beslissing van het tuchtgerecht.
6. De beoordeling van het geschil
Het College stelt op grond van de verklaring van de vertegenwoordiger van het productschap ter zitting van het College vast dat in het voorliggende geval een berechtingsrapport is opgemaakt in strijd met het terzake door het productschap gevoerde beleid, aangezien het beleid inhoudt dat toezicht, enerzijds, en inspectie met het oog op verdere vervolging, anderzijds, gescheiden plaats dienen te vinden en in dit geval de controle in het kader van toezicht zonder scheiding is overgegaan in een inspectie in het kader van handhaving. Het College overweegt dat niet is gebleken van omstandigheden die de afwijking van het beleid rechtvaardigen, zodat geconcludeerd moet worden dat het berechtingsrapport op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen is.
Aangezien het berechtingsrapport ten grondslag ligt aan de bestreden tuchtbeslissing, volgt naat het oordeel van het College uit het vorengaande dat de bestreden tuchtbeslissing niet in stand kan blijven wegens het ontbreken van een deugdelijke grondslag.
Het beroep is dan ook gegrond.
Het College zal zelf de zaak afdoen door, gelet op het voorgaande, te bepalen dat aan appellant geen tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd.-
Deze uitspraak steunt op de in rubriek 2 genoemde bepalingen en titel V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
7. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeschikking;
- bepaalt dat aan appellante geen tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. M. van Duuren en mr. S.K. Welbedacht, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2006.
w.g. B. Verwayen w.g. S. van Noordt