ECLI:NL:CBB:2006:AY6722

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/101
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake slachtpremie en registratie runderen

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de afwijzing van zijn aanvragen voor slachtpremie en de terugvordering van eerder uitbetaalde bedragen. De procedure begon met een brief van appellant op 2 februari 2005, waarin hij bezwaar maakte tegen een besluit van 28 december 2004. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een controle op zijn bedrijf, waaruit bleek dat de registratie van zijn runderen niet voldeed aan de vereisten van de Europese regelgeving. Tijdens de zitting op 31 mei 2006 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kern van het geschil draait om de vraag of appellant recht had op slachtpremie voor de runderen die hij had aangevraagd, gezien de onregelmatigheden in zijn registratie.

De relevante Europese verordeningen, zoals Verordening (EG) nr. 1254/1999 en Verordening (EG) nr. 1760/2000, stellen strikte eisen aan de identificatie en registratie van dieren. De controle op 13 februari 2003 toonde aan dat appellant niet over een correct bijgehouden bedrijfsregister beschikte voor de periode vóór 13 augustus 2002. Dit leidde tot de conclusie dat elf runderen waarvoor slachtpremie was aangevraagd, als niet-geconstateerd moesten worden aangemerkt. De Minister heeft vervolgens de aanvragen afgewezen en een eerder uitbetaald voorschot teruggevorderd.

Het College heeft geoordeeld dat de Minister terecht heeft vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de registratie-eisen en dat de sancties die zijn opgelegd, gerechtvaardigd zijn. Het beroep van appellant is gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand. Tevens is de Minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellant. De uitspraak benadrukt het belang van correcte registratie en de gevolgen van het niet naleven van de Europese regelgeving in de agrarische sector.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/101 28 juni 2006
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: L.J.G. Groeneveld, werkzaam bij Hendriksen Accountants en Adviseurs te Tubbergen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: R. Scholten, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 2 februari 2005, die op 3 februari 2005 bij het College is binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 december 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit, waarbij is beslist op een aanvraag op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Verweerder heeft op 29 maart 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 4 april 2005 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 mei 2006 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2006, alwaar partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, luidde ten tijde van belang als volgt:
"Artikel 21
Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen op grond van dit hoofdstuk, moet een dier geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 820/97."
Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van de het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, ten tijde en voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 2 - Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;
(…)
Artikel 36 - Berekeningsgrondslag
(…)
3. Wanneer het in een steunvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, wordt de steun, onverminderd de artikelen 38 en 39, berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.
Wanneer een bedrijfshoofd door overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 zijn verplichting om de dieren aan te houden niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij het recht op steun voor het aantal dieren dat hiervoor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop de overmacht of de buitengewone omstandigheid is ingetreden.
(…)
Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor
steun wordt aangevraagd
(…)
2. Wanneer ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken,
gekort:
(…)
Indien het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 20%, wordt het op grond van die regelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 36, lid 3, aanspraak zou kunnen maken, voor de betrokken premieperiode geweigerd.
(…)
3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.
(…)
Artikel 49 - Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling is het bedrijfshoofd verplicht het betrokken bedrag terug te betalen (…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voorzover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft zich door middel van het toezenden van een door hem ingevuld deelnameformulier op 28 december 1999 opgegeven als deelnemer aan de slachtpremieregeling.
- In 2002 zijn namens appellant door het slachthuis op diverse data aanvragen voor slachtpremie ingediend voor in totaal 36 runderen.
- Op 13 februari 2003 is op het bedrijf van appellant een controle ter plaatse uitgevoerd. In het controlerapport, dat zowel door de controleur als door appellant is ondertekend, is onder meer het volgende vermeld:
"Opmerkingen controleur(s)
67 (…)
Het voorgeschreven BR wordt gebruikt vanaf 13/8 2002.
Vanaf 13/8 02 juist bijgehouden.
BR van 2001 t.m 13-8-2002 niet meer aanwezig (zoekgeraakt)
Opmerkingen houder
68
Stallijsten zijn zoekgeraakt in papierwinkel wat wij het hele jaar door krijgen want je ziet door het bos de bomen niet meer.
Het moet naar mijn idee eenvoudiger kunnen."
- Bij besluit van 4 juni 2003 heeft verweerder de in 2002 door appellant ingediende premieaanvragen voor het aanhouden van acht mannelijke runderen afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast.
- Bij besluit van 13 juli 2004 heeft verweerder zijn beslissing ten aanzien van de in 2002 aangevraagde slachtpremie afgewezen en een reeds bij wege van voorschot aan appellant uitbetaalde premie van € 948,00 teruggevorderd.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 augustus 2004 bezwaar gemaakt.
- Op 24 november 2004 is appellant naar aanleiding van zijn bezwaar gehoord.
- Bij email-bericht van 27 december 2004 heeft de gemachtigde van appellant aan verweerder nadere inlichtingen verschaft. In dit bericht is onder meer het volgende gesteld:
"Met betrekking tot de fysieke controle waarbij geconstateerd is dat een gedeelte van het bedrijfsregister was zoek geraakt, verzoek ik u enige clementie richting kliënt te tonen. Hij is van goede wil, maar administreren is niet zijn sterkste kant. Sinds de controle gaat het beter. (…)."
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
3.1 Verweerder heeft appellants bezwaar ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Om voor slachtpremie in aanmerking te komen, dient op grond van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 een dier geïdentificeerd en geregistreerd te zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000. Op grond van artikel 7, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 dient elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders, een register bij te houden. Op grond van het vierde lid moet dit register handmatig of door middel van een computer worden bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet het te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt.
Uit het rapport van de fysieke controle van 13 februari 2003 is gebleken dat de runderen die twaalf maanden voorafgaand aan deze controle zijn aangevraagd, niet op de juiste wijze in het bedrijfsregister zijn geregistreerd. Vanaf 13 augustus 2002 worden de runderen correct bijgehouden in het register. Het bedrijfsregister van voor deze datum is zoekgeraakt.
Uit de RIS-lijst, waarop de aangevraagde runderen zijn vermeld, blijkt dat elf runderen die in 2002 zijn aangevraagd, niet in het bedrijfsregister zijn gevonden. Ten aanzien van deze runderen is niet voldaan aan het vereiste van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 en zij komen derhalve niet voor premie in aanmerking.
Voorts dient ingevolge artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 een sanctie te worden opgelegd ten aanzien van de runderen, waarvoor tussen 1 januari 2002 en 12 februari 2002 premie is aangevraagd en waarop de fysieke controle geen betrekking had.
Appellant heeft in 2002 voor 36 runderen slachtpremie aangevraagd. Bij elf runderen is een afwijking vastgesteld en deze runderen zijn op grond van artikel 2, onder s, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 niet-geconstateerd. Tevens zijn zes runderen niet premiewaardig, omdat deze dieren een overlap hebben in de verblijfsperiode of niet de gehele aanhoudperiode op het bedrijf van appellant zijn aangehouden. Deze runderen zijn niet-geconstateerd, maar tellen niet mee in de berekening van de sanctie. Voor het premiejaar 2002 zijn derhalve negentien runderen geconstateerd. In 2002 heeft appellant voorts voor acht mannelijke runderen aanhoudpremie aangevraagd, in welk verband geen afwijkingen zijn vastgesteld. In totaal zijn derhalve 37 runderen geconstateerd. Het kortingspercentage is berekend over deze 37 geconstateerde runderen (11/37 * 100 = 29,72%).
Aangezien het percentage groter is dan 20% is terecht geconcludeerd dat appellant op grond van artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 voor 2002 niet in aanmerking komt voor slachtpremie en premie voor het aanhouden van mannelijke runderen.
Appellant heeft in zijn email-bericht van 27 december 2004 verzocht om clementie. Verweerder is echter gebonden aan het sanctiestelsel, zoals dat is vastgelegd in de Europese verordeningen.
3.2 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat bij de ingevolge artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 opgelegde sanctie in het bestreden besluit een onjuiste berekening is toegepast. Het afwijkingspercentage moet worden berekend over 27 geconstateerde runderen in plaats van over 37 geconstateerde runderen. Het juiste percentage is dan ook 40,74 (11/27 x 100). Voor de opgelegde sanctie zelf heeft één en ander geen gevolgen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van het beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Appellant bestrijdt dat tijdens de fysieke controle afwijkingen zouden zijn geconstateerd en bestrijdt tevens een aantal zaken die in het naar aanleiding van deze fysieke controle opgemaakte rapport zijn opgenomen.
Onjuist is dat van de periode van 1 januari 2001 tot 13 augustus 2002 geen bedrijfsregister meer aanwezig zou zijn, omdat dat zoek was geraakt. Het model bedrijfsregister was wel aanwezig, maar was niet ingevuld. Appellant had de veemutaties op de daarvoor bestemde kaarten bijgehouden. Op verzoek kan appellant kopieën van deze kaarten overleggen.
Appellant houdt het bedrijfsregister bij vanaf het moment van ontvangst ervan in augustus 2002.
De in het rapport onder punt 67 vermelde opmerking van de controleur was nog niet in het rapport opgenomen op het moment dat appellant het ondertekende. De controleur moet deze opmerking later aan het rapport hebben toegevoegd. Appellant voelt zich dan ook belazerd. Op zichzelf is het juist dat de resultaten van de fysieke controle door de controleur aan appellant zijn medegedeeld, maar dat was voordat de controleur de opmerking onder punt 67 in het rapport had vermeld. De controleur heeft appellant alleen medegedeeld dat alles in orde was, waarna appellant het rapport heeft ondertekend. De controleur heeft niet medegedeeld dat de administratie niet in orde zou zijn.
In verband met deze omstandigheden trekt appellant de integriteit van de controleur in twijfel. Hij heeft niet volgens de voorgeschreven regels gehandeld en dit heeft een juiste controle en een uiteindelijk weloverwogen beslissing van verweerder in de weg gestaan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de in het bestreden besluit neergelegde berekening van het percentage, op grond waarvan appellant ingevolge artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 een sanctie is opgelegd, onjuist is. Volgens verweerder had deze berekening op basis van 27 in plaats van 37 geconstateerde dieren moeten geschieden, zodat het percentage niet 29,72 maar 40,74 bedraagt.
Dit brengt mee dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 Awb dient te worden vernietigd. Het College zal evenwel met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Hiertoe overweegt het College als volgt.
5.2 Voorop gesteld moet worden dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een controlerapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt dan op de weg van degene bij wiens bedrijf de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.
Het in rubriek 2.2 van deze uitspraak weergegeven rapport biedt, gelet ook op hetgeen appellant onder punt 68 heeft opgemerkt, geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de bevinding van de controleur, dat appellant voor de periode vóór 13 augustus 2002 niet over een bedrijfsregister beschikte omdat dit was zoekgeraakt. Voorts is gesteld noch gebleken dat de controleur ter zake niet bevoegd was. Verweerder heeft dan ook in beginsel van deze bevinding in het rapport mogen uitgaan en op grond hiervan mogen concluderen dat appellant ten aanzien van de elf dieren waarvoor in de periode vóór
13 augustus 2002 slachtpremie is aangevraagd, niet over een bedrijfsregister beschikte.
Hetgeen appellant in de loop van de procedure heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat moet worden aangenomen dat appellant voor bedoelde periode wel over een bedrijfsregister beschikte. Het verzoek van de gemachtigde van appellant in het email-bericht van 27 december 2004 om ter zake clementie jegens appellant te betrachten, vormt een erkenning van de vaststelling dat het bedrijfsregister voor die periode was zoekgeraakt. Dat appellant, zoals hij in beroep heeft gesteld, wel over het model bedrijfsregister beschikte, doet er niet aan af dat dit bedrijfsregister voor de periode vóór 13 augustus 2002 niet was ingevuld, hetgeen door appellant is erkend. Voorzover appellant meent dat hij anderszins over een bedrijfsregister beschikte, had hij dit ten tijde van de controle aan de controleur moeten tonen. Ingevolge artikel 7, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 dient het bedrijfsregister immers te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking te worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt. Reeds hierom kan het alsnog toezenden van de kaarten waarop volgens verweerder de veemutaties zouden staan, appellant niet baten.
Ten slotte rechtvaardigt hetgeen door appellant is aangevoerd niet de conclusie dat de integriteit van de controleur in twijfel moet worden getrokken.
5.3 Gezien het vorenstaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat de elf runderen, waarvoor appellant in de periode van 13 februari 2002 tot 13 augustus 2002 slachtpremie is aangevraagd, als niet-geconstateerd in de zin van artikel 2, sub s, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 moeten worden aangemerkt. Reeds op grond van dit aantal was het ingevolge artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bedoelde percentage hoger dan 20% en diende de aanvragen te worden afgewezen. Voorts was verweerder ingevolge artikel 49, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 verplicht tot terugvordering van het ten onrechte reeds uitbetaalde voorschotbedrag.
5.4 Het College acht ten slotte termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant ten bedrage van € 322,-- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro),
onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,-- (zegge:
honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener