3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder - met uitzondering van het bezwaar van Slotervaart tegen een wegingsfactor voor alle agio’s interne geneeskunde van 22% - de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen.
3.1 Toetsingskader (tariefbeschikkingen 29 juli 2004, 3 en 12 november 2004)
Met betrekking tot de bezwaren van Slotervaart tegen het hanteren van het Lalo-advies als uitgangspunt voor de tariefbeschikkingen van 29 juli 2004, 3 november 2004 en
12 november 2004, stelt verweerder dat het betoog dat de gerealiseerde productie zonder meer bepalend moet zijn voor de bekostiging en ook in het voorliggende geschil het "boter bij de vis"-principe onverkort moet worden toegepast, niet kan worden gevolgd. Met een dergelijke benadering zouden de verzekeraars buiten spel worden gezet, terwijl het stelsel van de Wtg als uitgangspunt heeft dat bij de bepaling van tarieven rekening wordt gehouden met de belangen van zowel zorgaanbieders als ziektekostenverzekeraars.
In de voor ziekenhuizen geldende beleidsregels 2003 is uitgewerkt hoe de tarieven worden bepaald (aanvaardbaarheid van kosten) en welke rol beide partijen daarin hebben.
De beleidsregels laten beslissingen over het volume van de productie en de capaciteit (aantallen medisch specialisten en agio’s) binnen bepaalde randvoorwaarden over aan het lokaal overleg, waarbij overeenstemming tussen partijen uitgangspunt is. Hierin ligt de "regierol" van de zorgverzekeraars besloten, die anders dan Slotervaart stelt wel degelijk aan de orde is in de periode van functiegerichte budgettering.
De zorgplicht van ziekenfondsen op grond van de Ziekenfondswet brengt niet een onverkorte toepassing van het "boter bij de vis"- principe mee. Budget en zorgplicht staan in beginsel los van elkaar. Productie-afspraken in Wtg-verband zijn niet meer en niet minder dan een middel om tot een budget te komen.
De omstandigheid dat verweerder zoveel mogelijk gevolg heeft gegeven aan het Lalo-advies, komt voort uit zijn intentie en plicht zo zorgvuldig mogelijk te besluiten ter invulling van zijn wettelijke taak tarieven vast te stellen. Met betrekking tot productievolume en capaciteit voorzien de beleidsregels niet in een inhoudelijk toetsingskadern en verweerder heeft mede om die reden de Lalo op onderdelen van het advies om een nadere toelichting verzocht.
3.2 Productie-omvang 2003 (tariefbeschikkingen 3 en 12 november 2004)
Het advies van de Lalo houdt in dat voor 2003 voor de productie wordt uitgegaan van een groei van 1% ten opzichte van de geëxtrapoleerde productie 2002. Verweerder acht dit advies niet onredelijk en heeft het dan ook in de primaire besluiten gevolgd. Het hiertegen gerichte bezwaar van Slotervaart geeft verweerder geen aanleiding hierop terug te komen. Het Lalo-advies doet zowel recht aan de bijzondere omstandigheden van Slotervaart als aan de regierol van de zorgverzekeraars. Voor de door Slotervaart naar voren gebrachte stelling dat de erkende specialistenformatie zou meebrengen dat een met die middelen samenhangende productie geleverd moet kunnen worden, bieden de beleidsregels geen enkele grond. Beide componenten zijn vrij afspreekbaar en er is geen één-op-één relatie.
3.3 Aantal medisch specialisten: toepassing benchmark (tariefbeschikkingen 3 en 12 november 2004)
Voor de bekostiging van Slotervaart voor de jaren 2001 tot en met 2003 wordt uitgegaan van de aanwezige aantallen medisch specialisten. Naar de opvatting van verweerder is het in beginsel gerechtvaardigd om met ingang van 2004 hierop de door de zorgverzekeraars ontwikkelde benchmark toe te passen en dienen Slotervaart en de zorgverzekeraars daarover afspraken te maken. Toepassing van de benchmark vanaf 1 juli 2002, zoals de zorgverzekeraars in afwijking van het Lalo-advies hebben betoogd, acht verweerder niet redelijk. In 2003 heeft hierover tussen partijen geen overeenstemming plaatsgevonden, terwijl inwilliging van de wens van de zorgverzekeraars zou leiden tot een aanzienlijke neerwaartse bijstelling van het budget, zonder dat Slotervaart de mogelijkheid heeft om de capaciteit met terugwerkende kracht tot dat niveau terug te brengen. Verweerder volgt om die reden dan ook het advies van de Lalo om voor 2003 nog uit te gaan van de daadwerkelijk aanwezige aantallen medisch specialisten en stelt dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals door de zorgverzekeraars betoogd. Dat sommige Amsterdamse ziekenhuizen door toepassing van de benchmark te maken hebben gehad met een verlaging van de capaciteit en dus met een teruggang van het budget, maakt niet dat die ziekenhuizen in een met Slotervaart gelijke situatie verkeerden. Dat honorering van het aanwezig aantal specialisten neerkomt op verhoging van de capaciteit waar Slotervaart niet om heeft gevraagd, maakt de tariefbeschikkingen van 3 en 11 november 2004 niet onrechtmatig. De bezwaren van Slotervaart tegen toepassing van de benchmark in 2004 zijn ongegrond aangezien de tariefbeschikkingen slechts betrekking hebben op de jaren 2001-2003.
3.4 Loonkosten medisch specialisten (tariefbeschikking 29 juli 2004)
In de periode 1998-2000 gold een beleidsregel op grond waarvan per ziekenhuis een individueel loonkostenbudget - gebaseerd op een bedrag per medisch specialist - beschikbaar was. In aanvulling daarop heeft verweerder in het verleden op basis van gezamenlijke verzoeken van appellanten extra kosten in het budget van Slotervaart aanvaard op basis van een zogenoemde alternatieve arts-out berekening. Appellanten hebben afgesproken dat deze constructie zou vervallen op het moment dat de loonkosten per fte medisch specialist landelijk zouden worden genormeerd. Vanaf dat moment zou maximaal de normvergoeding aanvaardbaar zijn. Gebleken is dat de door Slotervaart verkregen extra gelden (de "artsenpot") niet volledig zijn bestemd voor loonkosten, maar ook voor zorgvernieuwing. Voor zover daarover overeenstemming bestaat tussen de zorgverzekeraars en Slotervaart heeft verweerder die kosten als zorgvernieuwing aanvaard. Het deel waarover overeenstemming ontbreekt, is door verweerder gekort op het extra loonkostenbedrag. De door Slotervaart overgelegde accountantsverklaring terzake van, onder meer, de besteding van de extra gelden kan niet tot een andere conclusie leiden.
Vanaf 1 januari 2001 worden de loonkosten medisch specialisten beheerst door beleidsregel I-492, waarin is bepaald dat per fte medisch specialist maximaal een bedrag van €144.168,- in de aanvaardbare kosten kan worden opgenomen en dat in 2001 geen budgetverlaging van de loonkosten plaatsvindt, indien de ultimo 2000 in het budget opgenomen loonkosten per fte medisch specialisten hoger zijn dan het normbudget.
Het verschil tussen normbudget en (hoger) budget loonkosten ultimo 2000 mag een ziekenhuis behouden. Voor de jaren daarna bepaalt de beleidsregel niets, maar het was de praktijk dat ziekenhuizen in 2002 en 2003 ook het meerdere mochten behouden. Het deel van de aan Slotervaart toegekende extra gelden dat is gebruikt voor zorgvernieuwing en derhalve niet kan worden behouden onder de noemer loonkosten medisch specialisten (en waarmee het loonkostenbudget dus is gekort), betreft een hoger bedrag dan het verschil tussen het normbudget en het budget loonkosten medisch specialisten ultimo 2000. Het loonkostenbudget dient derhalve gesteld te worden op het normbudget. Naar de opvatting van verweerder is niet relevant of er vanaf 2001 overeenstemming bestond met de zorgverzekeraars over de aanwending van een deel van de artsenpot voor zorgvernieuwing, omdat de loonkostencomponent niet voor zorgvernieuwing is bedoeld en appellanten bovendien waren overeengekomen dat de (alternatieve arts-out) constructie zou eindigen op het moment dat een normbudget zou worden geïntroduceerd.
3.5 Nacalculatie 1998: Jan van Goyen-kliniek
Bij brief van 6 juli 2003 heeft verweerder appellanten verzocht om het nacalculatie-formulier over 1998 opnieuw in te dienen en daarbij het budget van de Jan van Goyen-kliniek over dat jaar buiten beschouwing te laten. Appellanten hebben dit nog niet gedaan en er is derhalve nog geen besluit terzake genomen. Reeds om die reden dienen de op dit onderwerp betrekking hebbende bezwaren ongegrond te worden verklaard.
Ook materieel acht verweerder de bezwaren ongegrond. In 1998 heeft de Jan van Goyen-kliniek feitelijk nog als privé-kliniek gefungeerd en niet als buitenpoli van (onder meer) Slotervaart. De helft van de in dat jaar door de kliniek gemaakte winst is reeds aan Slotervaart toegekomen en het is niet duidelijk wat daarmee is gebeurd. De door Slotervaart gewenste vergoeding van de kosten van de Jan van Goyen-kliniek over 1998 zou neerkomen op een dubbele vergoeding en dat kan niet aan de orde zijn. Dat de in 2001 verleende vergunning om de kliniek als buitenpoli te exploiteren met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998 is verleend maakt dit niet anders. Dit geldt eveneens voor de omstandigheid dat de zorgverzekeraars in 1999 akkoord zijn gegaan met de omzetting, nog daargelaten dat de zij op dat moment, zoals ook de Lalo stelt, niet op de hoogte waren van het feit dat de kliniek nog als privékliniek functioneerde en winst maakte.
De stelling van de zorgverzekeraars dat het nieuwe verzoek om nacalculatie over 1998 er niet zal komen omdat Slotervaart daar niet aan zal meewerken en het voor de hand had gelegen als verweerder zonder zo’n verzoek tot budgetmutatie zou zijn overgegaan, kan niet als juist worden aanvaard. Voor een juist inzicht in de gevolgen van het afzonderen van het budget van de kliniek voor tal van kostenposten van het Slotervaart heeft verweerder de medewerking van Slotervaart nodig. Teneinde die medewerking te stimuleren, zal verweerder met een beroep op artikel 30 Wtg en de Regeling algemene bepalingen informatieverstrekking Wtg, appellanten nogmaals verzoeken het nacalculatieformulier 1998, gezamenlijk danwel eenzijdig, in te dienen.
3.6 Agio’s (tariefbeschikking 29 juli 2004)
Ten aanzien van de gehanteerde wegingsfactor voor agio’s heeft verweerder overwogen dat in de toepasselijke FB-beleidsregel een maximumwaarde is bepaald van 0,44 en dat ziekenhuis en zorgverzekeraars een lagere waarde overeen mogen komen. Bij gebreke aan overeenstemming moet gelet op de beleidsregel worden uitgegaan van de maximumwaarde. Appellanten zijn slechts overeengekomen dat voor nieuwe agio’s interne geneeskunde een wegingsfactor van 0,22 zal worden gehanteerd, zodat voor het overige van de wegingsfactor van 44% wordt uitgegaan.
Het bezwaar van Slotervaart is gegrond voor zover het zich richt tegen het hanteren van een wegingsfactor van 0,22 voor alle agio’s interne geneeskunde, derhalve ook die agio’s waarop de overeenstemming met de zorgverzekeraars geen betrekking had.
3.7 In het verweerschrift stelt verweerder dat hij bij het bestreden besluit ten onrechte voor de bekostiging voor het jaar 2001 is uitgegaan van het aantal aanwezige medisch specialisten, aangezien voor Slotervaart in 2001 een formatie van 61,78 fte is overeengekomen.
Ter zitting is hieraan toegevoegd dat verweerder onlangs een tariefbeschikking heeft genomen waarin deze correctie is verwerkt. Voorts heeft verweerder in het verweerschrift gesteld dat de zorgverzekeraars niet-ontvankelijk hadden moeten worden verklaard in hun bezwaren met betrekking tot de nacalculatie 1998/Jan van Goyenkliniek, aangezien dienaangaande nog geen besluit is genomen.