ECLI:NL:CBB:2006:AX9693
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toekenning van dierlijke EG-premies en de voorwaarden voor zoogkoeienpremie
In deze zaak heeft appellante, een veehouder, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking had op de toekenning van een zoogkoeienpremie op basis van de Regeling dierlijke EG-premies. Appellante had op 7 augustus 2002 een premieaanvraag ingediend voor het aanhouden van 49 zoogkoeien, waaronder acht vaarzen. De Minister verleende aanvankelijk premie voor 48 zoogkoeien, maar herzag dit besluit later, waarbij hij de premie verlaagde en een terugvordering van € 8.644,27 oplegde wegens geconstateerde onregelmatigheden. De Minister stelde dat zes van de aangevraagde zoogkoeien binnen de aanhoudperiode waren afgevoerd zonder dat hiervoor vervangingsdocumenten waren ingediend.
Tijdens de zitting op 29 maart 2006 heeft appellante betoogd dat de Minister ten onrechte een aantal zoogkoeien uit de aanvraag had verwijderd en dat er voldoende vaarzen aanwezig waren om te voldoen aan de vereiste verhouding van 15%. De Minister heeft echter gesteld dat de vijf vaarzen die binnen de aanhoudperiode hebben gekalfd, niet op de juiste wijze waren vervangen, waardoor de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van de verordening. Het College heeft vastgesteld dat de Minister terecht de premieaanvraag heeft herzien en de terugvordering heeft opgelegd, omdat appellante niet aan de voorwaarden voldeed.
Het College heeft in zijn beoordeling de relevante Europese regelgeving en de specifieke voorwaarden voor de zoogkoeienpremie in aanmerking genomen. Het heeft geconcludeerd dat appellante niet kon aantonen dat zij aan de vereisten voldeed, en dat de Minister terecht de bezwaren ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van het College bevestigt de noodzaak voor veehouders om nauwgezet te voldoen aan de administratieve vereisten voor het aanvragen van subsidies en premies.