ECLI:NL:CBB:2006:AX8808
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten op basis van de Wet op de kansspelen
In deze zaak heeft appellant, A, h.o.d.n. B, te C, beroep ingesteld tegen de weigering van de burgemeester van Purmerend om een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten te verlenen. De aanvraag voor deze vergunning werd ingediend op 7 mei 2004, maar de burgemeester weigerde deze op 23 december 2004. Appellant stelde dat zijn inrichting, waar hij een Drank- en Horecawetvergunning voor had, als hoogdrempelig moest worden aangemerkt, omdat de bezoekers voornamelijk kwamen voor het nuttigen van alcohol en maaltijden. De burgemeester en later het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelden echter dat de inrichting als laagdrempelig moest worden gekwalificeerd, omdat er een aanzienlijke stroom bezoekers was die kwam voor losse gerechten en niet uitsluitend voor alcoholische dranken.
Tijdens de zitting op 19 april 2006 werd het standpunt van appellant toegelicht door zijn gemachtigde, R. de Vries. De burgemeester, vertegenwoordigd door G.P.C. de Koning en L. Izquierdo Miras-Timmerman, verdedigde de weigering van de vergunning. Het College concludeerde dat de inrichting niet voldeed aan de eisen voor een hoogdrempelige inrichting, omdat de fysieke scheiding tussen de verschillende delen van de inrichting onvoldoende was en de verkoop van losse gerechten de hoogdrempelige activiteiten niet ondersteunde.
Het College oordeelde dat de vergunning terecht was geweigerd en dat de stelling van appellant over willekeur in de toepassing van de Wet op de kansspelen niet kon leiden tot een andere conclusie. De beslissing van de burgemeester werd bevestigd, en het beroep van appellant werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. R.P.H. Rozenbrand als griffier, op 31 mei 2006.