3. Het bestreden besluit en het verweer
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen de verdachtverklaring van alle voor AI gevoelige dieren op zijn bedrijf en de oplegging van de maatregel tot het doden van die dieren.
Verweerder heeft de volgende overwegingen aan het besluit ten grondslag gelegd.
AI is een zeer besmettelijke vogelziekte, die overdraagbaar is op hoenderachtigen. De ziekte verloopt snel en bij de hoogpathogene variant, waarvan hier sprake was, gaan de meeste kippen en kalkoenen dood aan het virus. Op grond van de regels van de wereldorganisatie van dierziektenbestrijding (Office International des Epizooties) is dit virus een zogenaamde lijst A ziekte. Dit betekent dat de ziekte bestreden moet worden. Ook de Europese regelgeving, met name richtlijn 92/40/EEG van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (Pb 1992, L167, blz.1, hierna: richtlijn 92/40/EEG), verplicht hiertoe. Aan een uitbraak van AI kleven bovendien volksgezondheidsrisico’s. Niet kan worden uitgesloten dat het type virus waarvan hier sprake was (subtype H7N7) kan muteren of mengen met een humaan influenzavirus en daarbij verandert in een voor mensen gevaarlijke variant. Tijdens de uitbraak hebben tientallen personen die betrokken waren bij de ruiming van pluimvee, gezondheidsklachten gekregen en bleek tevens dat overdracht van mens op mens mogelijk was.
Uitgangspunten bij de bestrijding van het virus dat eind februari 2003 in de omgeving van Barneveld de kop op stak, waren het ruimen van besmette bedrijven, het instellen van beschermingsgebieden (met een straal van minimaal 3 kilometer rondom de besmette en ernstig verdachte bedrijven) waarin tal van beperkende maatregelen golden en het creëren van buffers op de grens van de beschermingsgebieden om overspringen van het virus naar nog niet besmette gebieden te voorkomen. Naar aanleiding van een kort nadien bevestigd vermoeden dat het virus eind maart 2003 ten zuiden van de Gelderse Vallei (in Beneden-Leeuwen) de kop had opgestoken, is besloten om in aanvulling op de reeds genomen maatregelen in de omgeving van Barneveld, nog een aantal bufferzones te creëren teneinde het virus een halt toe te roepen. Vervolgens deed zich op 4 april 2003 in Ospel (gemeente Nederweert), op relatief grote afstand van de Gelderse Vallei/Beneden-Leeuwen, een ernstig vermoeden van besmetting met AI voor, ten gevolge waarvan is besloten bij Nederweert een beschermingsgebied in te stellen en alle AI-gevoelige dieren in dat gebied te doden. Op 18 april 2003 is het beschermingsgebied B ingesteld. Aanleiding hiervoor was een ernstige verdenking van vogelpest op een bedrijf, dat op 22 april 2003 besmet is verklaard.
Het opleggen van de maatregel tot het doden van de dieren is rechtmatig. De grondslag hiervan is terug te vinden in richtlijn 92/40/EEG, beschikkingen van de Europese Commissie, de Gwd en het Besluit. Daarnaast kent richtlijn 90/425/EEG een lidstaat expliciet de bevoegheid toe om maatregelen vast te stellen die hij passend acht.
De Europese Commissie heeft tijdens de AI-uitbraak een aantal beschikkingen genomen, waarin Nederland onder meer is opgedragen al het pluimvee op risicobedrijven alsmede ander pluimvee en vogels die worden gehouden in risicogebieden, preventief te ruimen. Het betreft hier onder meer de beschikkingen 2003/258/EG (Pb 2003, L095, blz. 65), 2003/290/EG (Pb 2003, L105, blz. 28) en 2003/357/EG (Pb 2003, L123, blz. 53).
Het bedrijf van appellant is verdacht verklaard vanwege een individuele risicobeoordeling, gebaseerd op de ligging van het bedrijf in het beschermingsgebied B en in de windrichting/luchtstroom vanaf het op ongeveer 2 kilometer afstand gelegen besmette bedrijf in B. Het betoog van appellant dat (-) geen contacten tussen zijn bedrijf en verdachte bedrijven hebben plaatsgevonden, (-) hij op zijn bedrijf strenge hygiënemaatregelen heeft getroffen en (-) in zijn stallen het Filtered Air Positive Pressure ventilatiesysteem (hierna: FAPP-systeem) heeft aangebracht, kan aan de juistheid van de verdachtverklaring en de daarop gebaseerde maatregelen niet afdoen.
Met betrekking tot de gestelde hygiënemaatregelen geldt dat deze in beginsel verspreiding van het virus kunnen voorkomen voor zover de besmetting wordt overgedragen door indirecte contacten, zoals het bezoek van mens en middelen aan de stal, maar dat een eventuele besmetting door de wind hiermee niet kan worden tegengehouden. Uit ambtshalve ingewonnen informatie en door appellant overgelegde stukken blijkt voorts dat het FAPP- systeem slechts het risico dat het virus de stallen binnendringt reduceert, omdat niet alle stofdeeltjes die het transportmiddel vormen voor het virus, maar 99% daarvan worden tegengehouden. Het virus is bovendien vele malen kleiner dan een stofdeeltje, zodat het dan ook de vraag is of de filters dat virus zelf tegenhouden.Voorts kan het virus gelet op de besmettelijkheid en de snelle verspreiding daarvan, ook op andere manieren de stal worden binnengebracht, bijvoorbeeld door materialen en mensen. Gelet op de snelle verspreiding en besmettelijkheid van het virus via de wind is niet gewacht op de uitkomst van de genomen tests, alvorens over te gaan tot het ruimen van de dieren.
Er is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien het niet preventief geruimde bedrijf van C te B niet in de luchtstroom van het besmette bedrijf lag en het bedrijf van de maatschap D in B ten tijde van belang bij verweerder niet bekend was als pluimveebedrijf.
3.2 In het verweerschrift heeft verweerder toegevoegd dat bij het bepalen van het ruimingsbeleid meerdere factoren, waaronder de windrichting, worden meegewogen. Alle hem bekende bedrijven die in de betreffende windrichting lagen, zijn geruimd. Ook heeft bij de verdachtverklaring van het bedrijf van appellant een rol gespeeld dat daar kalkoenen worden gehouden en het besmettingsrisico, ziekteverloop en klinische verschijnselen van AI bij kalkoenen afwijkend zijn ten opzichte van ander pluimvee, waardoor deze dieren een verhoogd risico vormen.
Ter zitting heeft drs. A.M. Akkerman meegedeeld dat voor zover hem bekend noch in Nederland noch in het buitenland ervaringen zijn opgedaan met, of onderzoek is verricht naar het FAPP-systeem tijdens een uitbraak van het AI-virus. Met betrekking tot een bedrijf in E waar ook het FAPP-systeem in de stal was aangebracht, heeft hij gesteld dat dit was gelegen in een toezichtsgebied (met een straal van 10 kilometer rondom een beschermingsgebied), waarin minder stringente maatregelen gelden dan in een beschermingsgebied, waarvan hier sprake is.