ECLI:NL:CBB:2006:AX7491

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/603
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke procedure tegen registeraccountant wegens onafhankelijkheid en vaktechnische tekortkomingen

In deze tuchtrechtelijke procedure staat de registeraccountant A RA centraal, die wordt aangeklaagd door klagers C, D en E voor vermeende tekortkomingen in zijn werkzaamheden voor Taxicentrale Amsterdam B.V. (TCA) en Stichting Administratiekantoor Taxicentrale Amsterdam. De klachten zijn gericht op de onafhankelijkheid van de accountant en de vaktechnische kwaliteit van zijn werk, met name met betrekking tot de jaarrekeningen van TCA over de boekjaren 2000 en 2001. De Raad van Tucht heeft de klacht gegrond verklaard voor wat betreft de onafhankelijkheid en vaktechnische tekortkomingen, en heeft A RA een schriftelijke berisping opgelegd. De accountant had in zijn rol als registeraccountant niet de vereiste onafhankelijkheid kunnen waarborgen, vooral gezien de volmacht die hij had ontvangen van de directeur van TCA, die zich in voorarrest bevond. Dit leidde tot de conclusie dat zijn verklaringen niet objectief waren en niet voldeden aan de eisen van de Gedrags- en Beroepsregels voor registeraccountants. De Raad van Tucht heeft ook vastgesteld dat de samenstellingsverklaring die A RA had afgegeven voor de jaarrekening 2000, in combinatie met de toelichting daarop, vaktechnisch onjuist was. De accountant heeft in beroep geprobeerd aan te tonen dat hij onafhankelijk had gehandeld, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft deze argumenten verworpen. De beslissing van de Raad van Tucht is in stand gehouden, met de maatregel van schriftelijke berisping als gevolg van de geconstateerde tekortkomingen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/603 23 mei 2006
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
A RA, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: raad van tucht), gewezen op 9 juni 2004,
gemachtigde: mr. R.A. IJsendijk, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 9 juni 2004, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 25 juni 2003 door C, D en E (hierna: klagers) ingediend tegen appellant.
Bij een op 15 juli 2004 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 20 juli 2004 de stukken als bedoeld in artikel 53 Wet op de Registeraccountants (hierna: Wet RA) doen toekomen aan de griffier van het College.
Op 3 augustus 2004 heeft appellant de gronden van het beroep ingediend.
Op 28 september 2004 hebben klagers een reactie op het beroepschrift ingediend.
Op 7 maart 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, en klagers hun standpunten hebben toegelicht.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht gegrond verklaard wat betreft het eerste onderdeel (onafhankelijkheid) en het tweede onderdeel (vaktechnisch), appellant te dier zake de maatregel van schriftelijke berisping opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellant heeft zich in beroep gericht tegen het oordeel van de raad van tucht dat hij vaktechnisch gezien tekort is geschoten.
De klacht heeft betrekking op werkzaamheden van appellant voor Taxicentrale Amsterdam B.V. (hierna: TCA) en Stichting Administratiekantoor Taxicentrale Amsterdam B.V. (hierna: SATA), enig aandeelhouder van TCA.
Het College stelt vast dat het oordeel van de raad van tucht dat appellant vaktechnisch gezien tekort is geschoten, is gebaseerd op het deel van de klacht dat specifiek de jaarrekening van TCA over boekjaar 2000 betreft. In het klachtschrift hebben klagers dienaangaande aan appellant het verwijt gemaakt dat hij een goedkeurende accountantsverklaring had moeten geven en niet had mogen volstaan met het geven van een samenstellingsverklaring. De raad van tucht heeft dit onderdeel van de klacht echter aldus gelezen dat de samenstellingsverklaring in combinatie met de toelichting daarop vaktechnisch onjuist is, omdat de toelichting geen eenduidig, althans geen duidelijk beeld doet ontstaan omtrent de uitkomsten van de arbeid van appellant. Zoals klagers ter zitting van het College hebben bevestigd, is de raad van tucht hiermee van de inhoud van de klacht afgeweken. De raad van tucht heeft aldus een maatregel opgelegd ter zake van een bezwaar dat niet tot de klacht behoorde en dat evenmin door de raad van tucht in behandeling is genomen als ambtshalve gerezen bezwaar, zodat appellant niet genoegzaam in de gelegenheid is gesteld terzake verweer te voeren voordat de raad van tucht de bestreden tuchtbeslissing nam. De raad van tucht heeft aldus in strijd met het verdedigingsbeginsel dat op de procedure voor de raad van tucht van toepassing is, een oordeel gegeven op dit bezwaar. De desbetreffende grief van appellant treft doel. Aangezien deze gedraging niet betreft een op klacht noch een ambtshalve door de raad van tucht in behandeling genomen bezwaar jegens appellant, kan over de gegrondheid hiervan geen beslissing worden genomen.
3.2 Appellant heeft in beroep verder betoogd dat hij, anders dan de raad van tucht heeft geoordeeld, wel degelijk in zijn werkzaamheden onafhankelijk is opgetreden.
In aanmerking genomen het dictum van de bestreden tuchtbeslissing waarin de raad van tucht het klachtonderdeel over onafhankelijkheid gegrond verklaart, begrijpt het College de bestreden tuchtbeslissing aldus dat de raad van tucht gegrond heeft geacht het verwijt aan appellant dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 24, eerste lid, Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (hierna: GBR-1994). Ingevolge die bepaling is de registeraccountant onafhankelijk van zijn opdrachtgever en van degene omtrent wiens aangelegenheden hij verklaringen afgeeft, alsmede van degene die belangen heeft bij of afhankelijk is van een van hen of van beiden.
Appellant heeft met betrekking tot de jaarrekening van TCA over boekjaar 2000 een samenstellingsverklaring verstrekt en met betrekking tot de jaarrekening 2001 een goedkeurende accountantsverklaring. Onbetwist is dat de enige directeur van TCA zich in het kader van een justitieel onderzoek begin 2001 in voorarrest bevond en aan, onder meer, appellant een algemene volmacht heeft gegeven TCA in alle opzichten te vertegenwoordigen en al haar belangen zonder enige uitzondering waar te nemen en uit te oefenen en daartoe alles te doen hetgeen noodzakelijk is. Deze volmacht ging in op 28 februari 2001 en was geldig tot 30 juni 2001. De nauwe persoonlijke relatie van appellant met de huishouding wier verantwoording voorwerp is van zijn verklaringen, die uit deze volmacht blijkt, brengt mee dat de raad van tucht terecht heeft geoordeeld dat appellant niet onafhankelijk is van degene omtrent wiens aangelegenheden hij verklaringen heeft gegeven. Daar komt bij dat andere werkzaamheden de nauwe betrokkenheid van appellant bij TCA bevestigen. Zo is hij onder meer betrokken geweest bij de herstructurering van de Amsterdamse taxibranche in de jaren 1993/1995, tegen welker achtergrond de organisatie van TCA moet worden geplaatst, en trad hij op instigatie van TCA als gemachtigde van taxichauffeurs op in een aanzienlijk aantal procedures bij de Centrale Raad van Beroep. Daarnaast is appellant vaste adviseur van TCA terzake van fiscale vragen en op het gebied van sociale zekerheid.
Appellant heeft ter verklaring gewezen op de omstandigheid dat in 2001 sprake was van een overmachtsituatie door het justitieel onderzoek, en in verband daarmede de opzegging van de controleopdracht door de toenmalige accountant enerzijds en anderzijds dat geen andere accountant bereid werd gevonden de (gevorderde) werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening 2000 af te ronden, en de omstandigheid dat hij goed bekend was met TCA. Deze omstandigheden kunnen naar het oordeel van het College de verweten gedragingen niet rechtvaardigen reeds omdat op geen enkele wijze is gebleken dat geen enkele accountant bereid zou zijn de samenstellings- of controlewerkzaamheden met betrekking tot de jaarrekeningen te verrichten. Appellant heeft desgevraagd niet concreet medegedeeld welke pogingen tot het aantrekken van een vervangende accountant waren ondernomen. De grote vertrouwdheid van appellant met TCA bevestigt daarentegen dat hij in ieder geval niet de juiste persoon was om TCA waar het gaat om deze werkzaamheden uit haar moeilijke positie te verlossen. De stelling van appellant dat hij bij de aanvaarding van de opdracht tot afgifte van een verklaring voor het boekjaar 2000 heeft bedongen dat vanaf boekjaar 2002 weer een andere accountant de controle zou moeten uitvoeren, bevestigt - daargelaten de juistheid van deze stelling - dat appellant zich bewust is geweest dat aanvaarding van bedoelde opdracht van TCA tenminste op gespannen voet stond met artikel 24, eerste lid, GBR-1994 en kan overtreding van deze regel niet rechtvaardigen. Het betoog van appellant kan in zoverre niet slagen.
3.3 In verband met hetgeen in rubriek 3.1 is overwogen, dient de beslissing van de raad van tucht te worden vernietigd voorzover daarbij de klacht gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd. Het College ziet termen om de zaak zelf af te doen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van het College gegrond het klachtonderdeel dat appellant heeft gehandeld in strijd met de van hem te vergen onafhankelijkheid. Het College is van oordeel dat de maatregel van schriftelijke berisping passend en geboden is voor deze overtreding. Het betoog van appellant dat de maatregel van schriftelijke berisping onevenredig zwaar is, kan niet slagen, gezien de grote betekenis die in het maatschappelijk verkeer wordt gehecht aan de onafhankelijke positie van een registeraccountant die als openbaar accountant optreedt.
3.4 Het vorenoverwogene leidt het College tot de hierna in rubriek 4 van deze uitspraak te melden beslissing op het beroep van appellant, welke beslissing rust op titel II, § 6, Wet RA en artikel 24 GBR-1994.
4. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep van appellant, voorzover in beroep aan de orde, gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing, voorzover in beroep aan de orde en voorzover de raad van tucht daarbij heeft beslist
dat de klacht gegrond is en een maatregel heeft opgelegd;
- verklaart de klacht gegrond voor wat betreft het eerste onderdeel (onafhankelijkheid) en legt appellant terzake de maatregel
van schriftelijke berisping op.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. M.A. Fierstra en mr. H.G. Lubberdink, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2006.
w.g. C.M. Wolters w.g. M.B.L. van der Weele
1
Zaak R 421
De Raad van Tucht voor Registeraccountants
en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam
BESLISSING in de zaak van
C,
wonende te F,
D,
wonende te B, en
E,
wonende te G,
klagers,
tegen
A RA,
Kantoorhoudende te B,
betrokkene.
1. Het verloop van de procedure
De Raad heeft kennisgenomen van de volgende, telkens aan de wederpartij bekende stukken:
a. het klaagschrift d.d. 25 juni 2003, met bijlagen, ingediend door klagers;
b. het verweerschrift d.d. 29 augustus 2003, ingediend door betrokkene,
c. een brief van klagers d.d. 8 december 2003 met de daarbij behorende bijlagen;
d. een brief van klagers d.d. 8 januari 2004 met nadere bijlagen;
e. een brief d.d. 9 februari 2004 van betrokkene, houdende een reactie op de hierboven sub c en d bedoelde stukken.
2. Het geding
De Raad heeft de zaak ter openbare zittingen van 28 oktober 2003 en 16 maart 2004 behandeld. Ter zittingen zijn verschenen:
a. klagers;
b. betrokkene, tijdens de zitting van 16 maart 2004 vergezeld van zijn secretaresse mevrouw H.
Betrokkene en klagers hebben bij gelegenheid van voormelde zittingen hun standpunten uitvoerig toegelicht en geantwoord op vragen van de Raad van Tucht.
De inhoud van de gedingstukken geldt als hier ingevoegd.
3. De feiten
Op grond van de inhoud van de stukken en het ter zitting verhandelde stelt de Raad het volgende, als niet dan wel onvoldoende door partijen weersproken, vast:
3.1 Betrokkene is sedert 1987 als registeraccountant betrokken bij rechtsvoorgangers van Taxicentrale Amsterdam B.V. ("TCA"), gevestigd te Amsterdam. TCA is opgericht in april 1995. De aandelen TCA zijn gecertificeerd. Enig aandeelhouder van TCA is Stichting Administratiekantoor Taxicentrale Amsterdam. Bestuurder van TCA is de heer I.
3.2 Betrokkene heeft de jaarrekeningen 1987 tot en met 1996 gecontroleerd. De jaarrekeningen met betrekking tot de jaren 1997 tot en met 1999 zijn gecontroleerd door K RA. Betrokkene heeft werkzaamheden verricht met betrekking tot de jaarrekeningen 2000 en 2001. De jaarrekening 2002 wordt gecontroleerd door een andere accountant.
3.3 De Stichting Administratiekantoor Taxicentrale Amsterdam B.V. organiseert (minimaal) eenmaal per jaar een vergadering van certificaathouders. TCA organiseert met enige regelmaat voorlichtingsbijeenkomsten, zogenaamde hearings, voor certificaathouders.
3.4 Tijdens hearings heeft betrokkene desgevraagd in een aantal gevallen voorlichting gegeven en toelichting verstrekt op een aantal financieel-technische of organisatorische onderwerpen.
3.5 Betrokkene heeft een aantal vergaderingen van certificaathouders voorgezeten, waaronder de vergadering van 24 september 2002 welke aanvankelijk was geconvoceerd voor 11 september 2002, tijdens welke vergadering de jaarrekening 2001 ter goedkeuring voorlag, alsmede de vergadering van certificaathouders van 29 oktober 2002 en de vergadering van certificaathouders van 17 september 2003.
3.6 De vergaderingen en hearings vonden doorgaans plaats in het Zonnehuis aan het Zonneplein 30 te Amsterdam-Noord. Betrokkene is bij volmacht van 28 februari 2001 getekend door I voornoemd, handelend in zijn hoedanigheid van directeur van TCA, gevolmachtigd TCA "in alle opzichten te vertegenwoordigen en al zijn rechten en belangen, zonder enige uitzondering, waar te nemen en uit te oefenen, en daartoe alles te doen hetgeen noodzakelijk is.". Een gelijke volmacht werd, in hetzelfde document, verstrekt aan C, een van de klagers.
3.7 Tijdens minstens een hearing, namelijk de hearing van 11 april 2001, hebben zich onregelmatigheden voorgedaan, bestaande uit mishandeling van klager D, welke onregelmatigheden hebben geleid tot een vonnis van de politierechter te Amsterdam van 22 november 2002. Op het tegen dit vonnis lopende appel is nog niet beslist.
3.8 De jaarrekening 2000 d.d. 31 oktober 2001 van TCA bevat in onderdeel 3 een samenstellingsverklaring van betrokkene benevens in onderdeel 4 de hier geciteerde als toelichting:
"Bij de samenstelling van de jaarrekening is in situaties van onzekerheid veroorzaakt door de inbeslagname van de gehele administratie door justitie ten aanzien van de waardering van balansposten een conservatief standpunt ingenomen, waardoor er geen reden is om aan te nemen dat het resultaat en het eigen vermogen lager zijn dan gepresenteerd".
3.8 De jaarrekening van TCA met betrekking tot 2001 d.d. 25 juni 2002 bevat een goedkeurende verklaring.
4. De klachten
De klacht, tijdens de zitting van 16 maart 2004 met goedvinden van klagers en betrokkene als volgt zakelijk door de voorzitter van de Raad samengevat, luidt:
1. betrokkene heeft gehandeld in strijd met de van hem te vergen onafhankelijkheid;
2. de door betrokkene bij de jaarrekening 2000 gegeven samenstellingsverklaring in combinatie met de daarop door hem gegeven toelichting is vaktechnisch onjuist;
3. door zijn handelen c.q. nalaten als voorzitter van de vergaderingen van certificaathouders heeft betrokkene gehandeld in strijd met de eer van de stand als bedoeld in artikel 5 GBR-1994.
5. De overwegingen van de Raad van Tucht
5.1 Om redenen van overzichtelijkheid zal de Raad in het navolgende de verschillende klachtonderdelen afzonderlijk behandelen.
1) Onafhankelijkheid
5.2 De Raad van Tucht verstaat de stellingen van klagers aldus dat zij menen dat betrokkene bij zijn controlewerkzaamheden in het kader van de jaarrekeningen 2000 en 2001 van TCA, doch ook bij zijn optreden tijdens hearings en in het bijzonder bij zijn optreden als voorzitter van vergaderingen van certificaathouders, partijdig is geweest dan wel niet, althans onvoldoende onafhankelijk.. Zij beroepen zich daarbij op de hiervoor onder 3 vaststaande feiten en in het bijzonder op de volmacht welke het bestuur van TCA voor de periode 28 februari 2001 tot 30 juni 2001 aan (onder andere) betrokkene heeft verstrekt.
5.3 De Raad van Tucht is van oordeel dat de veelheid van werkzaamheden waarmee betrokkene in het kader van TCA (en haar rechtsvoorgangsters) belast is geweest de mogelijkheid kan hebben opgeroepen dat betrokkene zich zodanig met TCA heeft geïdentificeerd dat hij niet meer geacht kan worden onafhankelijk te zijn geweest. Door de vele werkzaamheden welke betrokkenen in TCA verband heeft verricht, met andere woorden de vele "petten" welke betrokkene heeft opgehad, heeft betrokkene naar het oordeel van de Raad van Tucht op zijn minst genomen de schijn gewekt dat hij, met name ten tijde van het verrichten van de controle werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekeningen 20000 en 2001, niet handelde in onafhankelijkheid van zijn opdrachtgever, althans dat zijn handelen de toets aan de eisen van objectiviteit c.q. onpartijdigheid niet kon doorstaan.
5.4 De eis van onpartijdigheid geldt voor een ieder die als accountant optreedt, en dat betrokkene als zodanig optrad staat vast onder andere gelet op de uitnodiging tot het bijwonen van de certificaathoudersvergadering van 29 oktober 2002 (gevoegd bij bijlage 3 bij het klaagschrift) waarin wordt aangekondigd dat de vergadering plaatsvindt onder het voorzitterschap van de heer A RA. Het was klagers (of de certificaathouders) bekend dat de heer A als accountant vele werkzaamheden voor TCA verrichtte.
5.5 De onafhankelijkheidseis geldt in het bijzonder voor accountants die optreden als openbaar accountant, hetgeen betrokkene deed bij zijn werkzaamheden in het kader van de jaarrekeningen 2000 en 2001. In het bijzonder bij het afgeven van de goedkeurende verklaring op de jaarrekening 2001 weegt de Raad van Tucht dat betrokkene daarbij een verklaring gaf welke mede betrekking had op een periode uit de bedrijfsvoering van TCA gedurende welke hij zelf (krachtens volmacht) volledig bevoegd was TCA te vertegenwoordigen en al de rechten en belangen van TCA waar te nemen en uit te oefenen. Dit had betrokkene er naar het oordeel van de Raad van behoren te weerhouden verklaringen als bedoeld af te geven. De Raad van Tucht meent dat daarbij in het midden kan blijven of betrokkene ook daadwerkelijk van de hem verleende volmacht gebruik heeft gemaakt.
5.6 De Raad van Tucht acht dit klachtonderdeel mitsdien gegrond.
2) Vaktechnisch
5.7 Klagers stellen zich op het standpunt dat betrokkene gelet op de door hem in onderdeel 4 van het accountantsverslag van 31 oktober 2001 met betrekking tot de jaarrekening 2000 gegeven toelichting, welke naar ook betrokkene tijdens de zitting van 28 oktober 2003 toegaf verdergaat dan nodig was voor een samenstellingsverklaring, een goedkeurende verklaring had dienen af te geven. Betrokkene stelt zich hiertegen op het standpunt zich niet gerechtigd te hebben gevoeld een "echte" goedkeurende verklaring op de jaarrekening 2000 te geven, gelet op de onvoldoende toegankelijkheid van de daartoe te beoordelen administratie.
5.8 De Raad van Tucht overweegt dat de accountant hetzij een accountantsverklaring, hetzij een beoordelingsverklaring, hetzij een samenstellingsverklaring dient af te geven (tenzij het geven van enigerlei verklaring verboden is op grond van de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Registeraccountants 1994) en dat de accountant ervoor zorg dient te dragen dat mededelingen omtrent de uitkomst van zijn arbeid een duidelijk beeld geven van de uitkomsten daarvan. Aan klagers moet naar het oordeel van de Raad van Tucht worden toegegeven dat de door betrokkene gegeven toelichting op de door hem gegeven samenstellingsverklaring geen eenduidig, althans geen duidelijk beeld doet ontstaan omtrent de uitkomsten van de arbeid van betrokkene met betrekking tot de jaarrekening over het boekjaar 2000 van TCA. De Raad van Tucht acht mitsdien ook dit onderdeel van de klacht gegrond.
3) Vergadervoorzitterschap
5.9 De Raad van Tucht stelt vast dat hetgeen omtrent het verloop van de vergaderingen van certificaathouders tijdens de zitting van de Raad van Tucht van 28 oktober 2003 door klagers naar voren is gebracht niet wordt gestaafd door het klaagschrift en de daarbij behorende bijlagen. De Raad van Tucht stelt voorts vast dat hetgeen klagers in het geding hebben gebracht, daartoe door de Raad van Tucht tijdens de zitting van 28 oktober 2003 uitdrukkelijk toegelaten, ten bewijze van hetgeen zij omtrent het verloop van de vergaderingen van certificaathouders naar voren hebben gebracht niet voldoende aannemelijk maakt, laat staan bewijst dat de door klagers aan (het handelen of nalaten van) betrokkene verweten gedragingen zich tijdens de betrokkene voorgezeten vergaderingen van certificaathouders hebben voorgedaan. Hierbij kan in het midden blijven of bedoelde, overigens ook naar het oordeel van de Raad van Tucht verwerpelijke, gedragingen zich tijdens hearings hebben voorgedaan omdat betrokkene voor zich tijdens die hearings eventueel voorgedaan hebbende misstanden niet verantwoordelijk kan worden gehouden.
5.10 De Raad van Tucht acht mitsdien dit onderdeel van de klacht ongegrond.
Overige gronden voor de beslissing
5.11 Ter zake van de twee gegrond bevonden onderdelen van de klacht dient, gezien de aard en de ernst van de door betrokkene begane misslagen, en gelet op alle overige omstandigheden die in dit geding zijn komen vast te staan, doch tevens gelet op het feit dat betrokkene niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is geweest, aan hem de na te melden maatregel als passend te worden opgelegd.
6. Beslissing:
De Raad van Tucht
- verklaart de klacht gegrond voor wat betreft het eerste onderdeel (onafhankelijkheid) en het tweede onderdeel (vaktechnisch) en legt betrokkene te dier zake de maatregel van schriftelijke berisping op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door Mr. R.J. Koopman, voorzitter, Mr. A.J. Coster RA en de heer H.G. Dix RA, leden, in tegenwoordigheid van Mr. D.A. van der Stelt als secretaris en in het openbaar uitgesproken.
Amsterdam,
____________________ ____________________
secretaris voorzitter