4. De beoordeling
4.1 Bij het primaire besluit heeft verweerder, samengevat weergegeven, in aanmerking genomen:
- dat de monumentale status van een gebouw op zichzelf geen grond vormt voor het verlenen van ontheffing;
- dat niet gebleken is dat appellante heeft onderzocht of inmiddels op enigerlei wijze aan basisnorm 1709 kan worden voldaan, waarbij kan worden gedacht aan nieuwe lifttypen die met minimale bouwkundige voorzieningen kunnen worden geplaatst, waardoor aantasting van de historische constructie van het pand zou kunnen worden vermeden;
- dat evenmin is gebleken dat appellante de mogelijkheden heeft onderzocht om op een andere wijze te voldoen aan basisnorm 1709, bijvoorbeeld door herbestemming van de betreffende ruimten op de tweede verdieping van het hotel.
4.2 Voormeld advies van de bezwaarcommissie bevat in grote lijnen dezelfde argumenten als het hiervoor weergegeven primaire besluit.
Op grond van de ter beschikking staande gegevens heeft de commissie geoordeeld dat niet is gebleken dat appellante heeft onderzocht of bij de huidige technische ontwikkelingen de aanleg van een lift, gelet op de monumentale status van het gebouw, mogelijk is, en dat de bescheiden die vanwege appellante zijn overgelegd bij het onderhavige verzoek om ontheffing, dezelfde zijn als de bescheiden die ten grondslag waren gelegd aan de in 1999 verleende ontheffing.
De bezwaarcommissie heeft hieraan de conclusie verbonden dat appellante niet, dan wel in onvoldoende mate heeft aangetoond dat redelijkerwijs niet van haar kan worden gevergd dat wordt voldaan aan basisnorm 1709.
De bezwaarcommissie heeft voorts overwogen dat financiële overwegingen op zichzelf geen aanleiding geven voor het verlenen van ontheffing, en dat de enkele omstandigheid dat onder het oude systeem van de Benelux Hotelclassificatie op 25 augustus 1999 ontheffing is verleend, geen aanleiding kan geven de gevraagde ontheffing te verlenen, aangezien de oude ontheffingen zijn vervallen en nieuwe verzoeken om ontheffing met inachtneming van de Verordening worden beoordeeld.
Naar aanleiding van de suggestie van appellante de onderhavige acht kamers in te delen in de categorie 3-sterren en de overige kamers in de categorie 4-sterren, heeft de bezwaarcommissie overwogen dat de Verordening niet voorziet in een dergelijke gedifferentieerde indeling.
4.3 Verweerder heeft in aanvullende zin bij het bestreden besluit overwogen dat de normering van de Nederlandse Hotel Classificatie is ontwikkeld door de hotelsector binnen de klankbordgroep hotels van de brancheorganisatie Koninklijke Horeca Nederland in samenspraak met de ANWB en het bedrijfschap. De huidige classificatie kent een flexibeler systematiek dan het vorige classificatiesysteem. De normering voor de vijf sterrencategorieën is volledig opnieuw beoordeeld en vastgesteld, waarbij met betrekking tot het criterium van bereikbaarheid van kamers sprake is van een verlichting ten opzichte van het vorige classificatiesysteem.
4.4 De grieven van appellante komen er in hoofdzaak op neer:
- dat Hotel Winselerhof steeds een classificatie heeft gehad van vier sterren, dat het als luxe
hotel een dergelijke classificatie verdient en dat de hotelgasten zo'n classificatie ook
verwachten;
- dat het bezit van een dergelijke classificatie noodzakelijk is om het hoofd financieel
boven water te houden;
- dat de bouw van een lift als door verweerder gesuggereerd, financieel niet haalbaar is.
4.5 Naar aanleiding van het voorafgaande oordeelt het College in de eerste plaats dat de eerdere classificatie van het hotel en de eerder verleende ontheffing appellant geen aanspraak geven op een ontheffing als thans aan de orde.
Zoals verweerder heeft uiteengezet, geldt sedert 2003 een nieuwe regime van hotelclassificatie, waarbij de Benelux Hotel Classificatie is vervangen door de Nederlandse Hotelclassificatie, waaromtrent voorschriften zijn gegeven in de Verordening en nadere regels zijn gesteld in het Hotelclassificatiebesluit 2003 en het Besluit Ontheffingsverlening NHC.
4.6 Het College is van oordeel dat hetgeen - zoals hiervoor weergegeven in § 2.4 en § 2.5 - is opgemerkt in de toelichting op artikel 11 van de Verordening en in het Besluit Ontheffingsverlening NHC, geen blijk geeft van een onjuiste opvatting omtrent de beleidsvrijheid bij het verlenen van ontheffing.
Gegeven de in voornoemde paragrafen weergegeven uitgangspunten, onder meer inhoudende dat slechts in bijzondere gevallen ontheffing wordt verleend, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het op de weg van appellante lag aannemelijk te maken dat van haar niet in redelijkheid kan worden gevergd dat zij voorzieningen treft waarmee wordt voldaan aan meergenoemde basisnorm 1709.
Wat dit betreft kon appellante niet volstaan met een verwijzing naar gegevens die harerzijds waren overgelegd in verband met de ontheffing die bij voormeld besluit van 25 augustus 1999 was verleend. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat verweerder, onweersproken van de zijde van appellante, heeft gesteld dat momenteel lifttypen bestaan die met minimale bouwkundige voorzieningen kunnen worden geplaatst, waardoor aantasting van de historische constructie van het pand zou kunnen worden vermeden. Van de zijde van appellante is hiertegen slechts ingebracht dat de bouw van een dergelijke lift financieel niet haalbaar is. Financiële gegevens hieromtrent heeft appellante evenwel niet verstrekt.
4.7 Het College komt, nu appellante geen gegevens heeft aangedragen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de eis van het treffen van voorzieningen ter voldoening aan basisnorm 1709 niet in redelijkheid aan haar kan worden gesteld, tot de slotsom dat verweerders besluit tot weigering van ontheffing de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Een (nadere) afweging van belangen, als aangegeven in § 2.5, is derhalve niet aan de orde.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.