ECLI:NL:CBB:2006:AX2651
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigde premie op basis van de Regeling dierlijke EG-premies
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin een terugvordering van een onterecht uitgekeerde premie op basis van de Regeling dierlijke EG-premies werd aangekondigd. De procedure begon met een premieaanvraag van appellant op 26 augustus 2002 voor het aanhouden van 33 zoogkoeien, waaronder zeven vaarzen. De Minister verleende aanvankelijk premie voor 26 zoogkoeien, maar herzag dit besluit later en verleende uiteindelijk premie voor 32 dieren. Echter, in een besluit van 4 juni 2004 werd een bedrag van € 5.680,05 teruggevorderd, omdat appellant niet voldeed aan de vereisten van de regeling, met name de verhouding tussen zoogkoeien en vaarzen. Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de vereisten en dat eerdere besluiten van de Minister hem het vertrouwen gaven dat hij de premie mocht behouden.
Tijdens de zitting op 29 maart 2006 werd vastgesteld dat zes van de zeven vaarzen binnen de aanhoudperiode hadden gekalfd, maar dat appellant deze niet op de juiste wijze had vervangen. Het College oordeelde dat appellant niet had voldaan aan de verplichting om gedurende de aanhoudperiode ten minste 15% vaarzen aan te houden. De Minister had terecht de onterecht betaalde premie teruggevorderd, aangezien de terugvordering binnen de wettelijke termijn was gedaan en voortvloeide uit Europese regelgeving. Het College concludeerde dat de terugvordering niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard.