5. De beoordeling van het geschil
5.1 In geding is uitsluitend de vraag of verweerder de bevoegdheid toekomt de totale onderzoekskosten in het kader van de ondertoezichtplaatsing bij appellant in rekening te brengen.
5.2 Het College stelt voorop dat op grond van artikel 15, derde lid, van richtlijn 96/23/EG de artikelen 16 tot en met 19 van die richtlijn, alsmede de in hoofdstuk V daarvan bedoelde maatregelen gelden, wanneer bij onderzoek van een officieel monster sprake is van een illegale behandeling. Dit houdt onder meer in dat ingevolge artikel 17 van de richtlijn de betrokken veehouderij onverwijld onder toezicht moet worden geplaatst.
Weliswaar komt op grond van artikel 15, tweede lid en tweede volzin, van richtlijn 96/23/EG aan de betrokken eigenaar/houder van de dieren de bevoegdheid toe om op kosten van ongelijk de uitkomst op basis van een analyse op tegenspraak aan te vechten, maar dit kan aan het vorenstaande niet afdoen.
Overigens merkt het College in dit verband op dat appellant, naar ter zitting uitdrukkelijk is erkend, in het kader van de ondertoezichtplaatsing niet om een analyse op tegenspraak heeft verzocht, terwijl het besluit tot ondertoezichtplaatsing van
25 april 2000 - waartegen door appellant geen rechtsmiddel is aangewend - formele rechtskracht heeft verkregen.
Het standpunt van appellant dat in het onderhavige geval de artikelen 16 en volgende van richtlijn 96/23/EG - nog - niet aan de orde zouden zijn, faalt derhalve.
5.3 Artikel 6, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat verweerder kosten van onderzoeken als bedoeld in artikel 16 van Richtlijn 96/23/EG bij de houder of eigenaar van dieren in rekening kan brengen. In het tweede en derde lid van artikel 6 van de Regeling worden de in het eerste lid bedoelde kosten nader gespecificeerd.
Verweerders standpunt dat uit de opsomming in artikel 6, derde lid, van de Regeling zou volgen dat alle kosten van tijdens de ondertoezichtplaatsing verrichte onderzoeken aan de eigenaar/houder van de dieren in rekening kunnen worden gebracht, kan naar het oordeel van het College niet worden aanvaard.
Artikel 6 van de Regeling biedt blijkens de bewoordingen daarvan voor verweerder uitsluitend een grondslag de kosten van onderzoeken als bedoeld in artikel 16 van richtlijn 96/23/EG bij de eigenaar/houder van de dieren in rekening te brengen.
In zoverre kan artikel 6 van de Regeling worden beschouwd als de nationaal-rechtelijke uitwerking van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, eerste volzin, van richtlijn 96/23/EG.
Het College kan hieruit niet anders concluderen dan dat artikel 6 van de Regeling geen grondslag biedt andere in het kader van de ondertoezichtplaatsing gemaakte kosten, in het bijzonder kosten van monsterneming als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van richtlijn 96/23/EG bij de eigenaar/houder van de dieren in rekening te brengen.
Evengenoemde kosten komen pas aan de orde na monsterneming overeenkomstig artikel 17 van die richtlijn, terwijl verweerder evenmin duidelijk heeft gemaakt op grond waarvan de kosten van laatstgenoemde monsterneming gelet op de tekst van artikel 6 van de Regeling aan appellant in rekening kunnen worden gebracht.
5.4 Uit de in het bestreden besluit opgenomen specificatie van de aan appellant in rekening gebrachte kosten kan niet worden opgemaakt welke daarvan betrekking hebben op onderzoeken en controles als bedoeld in artikel 16 van de Richtlijn en welke kosten zijn gemaakt in het kader van andere onderzoeken en controles.
Het College komt dan ook tot de conclusie dat het bestreden besluit een deugdelijke grondslag ontbeert en derhalve wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.
5.5 Het beroep is derhalve gegrond. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5.6 Het College ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak wordt bepaald op één en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting) twee punten worden toegekend.