ECLI:NL:CBB:2006:AX1666
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- F. Stuurop
- Rechtspraak.nl
Registratie van een onderneming binnen het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen Brakel Oosterland B.V. en het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud. Appellante, Brakel Oosterland B.V., had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 13 juni 2005 was genomen, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 24 januari 2005 werd afgewezen. Dit eerdere besluit betrof de registratie van de onderneming van appellante, die zich bezighoudt met het aanbrengen van systeemvloeren.
De procedure begon met een brief van appellante op 19 juli 2005, waarin zij haar beroep tegen het besluit van verweerder aankondigde. De gronden voor het beroep werden later aangevuld. Tijdens de zitting op 24 maart 2006 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kern van het geschil was of de activiteiten van appellante onder de werkingssfeer van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud vallen, zoals vastgelegd in het Instellingsbesluit.
Het College oordeelde dat de activiteiten van appellante, zoals het aanleggen van systeemvloeren, inderdaad onder de werkingssfeer van het Hoofdbedrijfschap vallen. De argumenten van appellante, die stelde dat haar werkzaamheden niet onder deze werkingssfeer vielen en dat zij onder de CAO voor het metaalbewerkingsbedrijf viel, werden door het College verworpen. Het College concludeerde dat verweerder op goede gronden had vastgesteld dat appellante activiteiten verrichtte die binnen de werkingssfeer van het Hoofdbedrijfschap vallen. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan verweerder opgelegd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bedrijven om zich te registreren in overeenstemming met de geldende regelgeving en de criteria die zijn vastgesteld in het Instellingsbesluit en de Verordening. Het College bevestigde dat de registratie van appellante door verweerder terecht was, en dat de door appellante aangevoerde belangen niet afdoen aan de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de regelgeving.