3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten tegen de afwijzing van hun aanvraag tot preventieve ruiming ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder het volgende overwogen.
Ten tijde van het nemen van het primaire besluit op 4 juli 2003 was er geen veterinaire noodzaak tot preventieve ruiming. De dieren waren toen al - op 20 mei 2003 - in het kader van de welzijnsopkoop geruimd en afgevoerd.
Appellanten kunnen in de onderhavige procedure niet met succes betogen dat eerder op hun aanvraag tot preventieve ruiming had moeten worden beslist. Appellanten hadden tegen de fictieve weigering om (onverwijld) op die aanvraag te beslissen bezwaar kunnen maken. Nu daartoe niet is overgegaan, kan de beslistermijn niet aan verweerder worden tegengeworpen.
Ten overvloede en louter ter informatie van appellanten heeft verweerder voorts het volgende opgemerkt.
Het verzoek tot preventieve ruiming dateert van 12 mei 2003 en zal, naar verweerder aanneemt, uiterlijk op 15 mei 2003 administratief zijn verwerkt. Naar de mening van verweerder brengt dit mee dat moet worden beoordeeld of op laatstgenoemde datum nog een veterinaire noodzaak bestond het bedrijf van appellanten preventief te ruimen, terwijl de periode waarop nog daartoe had kunnen worden besloten naar de opvatting van verweerder eindigt op 20 mei 2003, de datum waarop de dieren van appellanten in het kader van de welzijnsopkoop zijn geruimd.
Verweerder beantwoordt de vraag of hij in de aldus van belang zijnde periode van 15 tot 20 mei 2003 alsnog tot preventieve ruiming van de dieren op het bedrijf van appellanten had behoren over te gaan ontkennend, en acht daartoe de volgende feiten en omstandigheden van belang.
In de periode 19 april 2003 tot en met 23 april 2003 zijn alle overige bedrijven, die lagen in de luchtstroom vanaf het besmette bedrijf in D geruimd, waarna de "ruimings-karavaan" naar een ander gebied is vertrokken. Gaandeweg waren in het onderhavige gebied steeds minder AI-gevoelige dieren aanwezig waarmee de kans dat het virus zich verspreidt is geminimaliseerd.
Met betrekking tot het bedrijf van appellanten is voorts van belang dat dit, na hun melding op 22 april 2003 bij het Regionaal Crisiscentrum in Stroe, op 28 april 2003 is gescreend en dat daarbij geen klinische bijzonderheden zijn vastgesteld.
Na melding van ziekteverschijnselen bij de dieren van appellanten heeft op 6 mei 2003 een tweede screening plaatsgevonden en zijn de dieren in afwachting van testuitslagen verdacht verklaard. Op 9 mei 2003 is een negatieve testuitslag vastgesteld. Naar aanleiding van die uitslag is, zo is uit het dossier gebleken, de verdachtverklaring van het onderhavige bedrijf per 16 mei 2003 beëindigd, zij het dat dit - pas - bij besluit van 3 juni 2003 op schrift is gesteld.
Dat het bedrijf van appellanten, ondanks de ligging in de luchtstroom vanaf het besmette bedrijf in D niet is geruimd, kan worden verklaard uit het feit dat dit bedrijf bij het crisiscentrum te Stroe niet bekend was als pluimveebedrijf, omdat het niet voorkwam op de door de Gezondheidsdienst aan de hand van UBN-nummers opgestelde lijst/kaart met alle pluimveebedrijven in de omgeving van het besmette bedrijf.
Verweerder wijst er in dit verband op dat, mede gelet op de uitspraak van het College van 17 juli 2001 (AWB 00/187, <www.rechtspraak.nl>, LJN AB3004) voor hem geen verplichting maar een bevoegdheid tot ruiming bestaat.
De gestelde contacten van appellanten met het crisiscentrum in april 2003 en de door dat centrum al dan niet in dat kader gedane ruimingstoezegging, alsmede de gestelde zoektocht naar het bedrijf van appellanten, kunnen appellanten niet baten omdat deze niet hebben plaatsvonden in de van belang zijnde periode van 15 tot 20 mei 2003.
Gelet op het vorenstaande komt appellanten, daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat door hen wordt voldaan aan het dispositievereiste, geen beroep op het vertrouwensbeginsel toe.
Evenmin is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de situatie van het bedrijf van appellanten niet hetzelfde is als die van de in het onderhavige gebied en de luchtstroom liggende bedrijven, die wel preventief geruimd zijn. Dit zou slechts anders zijn als sprake was van een bedrijf in de directe omgeving dat niet preventief geruimd was omdat het bij verweerder niet bekend was en vervolgens in de relevante periode op een daartoe strekkend verzoek wel zou zijn geruimd.