ECLI:NL:CBB:2006:AX1358

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/263
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring slachtpremie voor runderen

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van slachtpremie voor twintig runderen niet-ontvankelijk werd verklaard. De procedure begon met een brief van appellant op 18 april 2005, waarin hij bezwaar maakte tegen een besluit van 15 april 2005. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een eerdere toekenning van slachtpremie voor 84 runderen, maar de twintig runderen die appellant in 2003 had laten slachten bij slachterij Dumeco, waren niet opgenomen in de premieaanvraag.

De Minister stelde dat er geen aanvraag voor slachtpremie was ingediend voor deze twintig runderen, omdat het slachthuis geen melding had gemaakt aan het I&R-systeem. Appellant voerde aan dat hij bewijs had dat de runderen waren geslacht en dat er een miscommunicatie was geweest met het slachthuis. Tijdens de zitting op 19 april 2005 was appellant niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig om het standpunt van appellant te verdedigen.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat er geen bewijs was dat de slachtpremieaanvraag voor de twintig runderen correct was ingediend. De verklaring van Dumeco dat de runderen waren geslacht, was niet voldoende onderbouwd met documenten. Het College concludeerde dat het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat er geen aanvraag was ingediend zoals vereist door de Regeling identificatie en registratie van dieren. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/263 3 mei 2006
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: H. Kruizinga, werkzaam bij Hendriksen & Kruizinga belastingadviseurs te Hoogeveen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 18 april 2005, die op 19 april 2005 door het College is ontvangen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 april 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van verweerder op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling).
Verweerder heeft op 30 mei 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 8 juni 2005 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2005. Appellant is, zoals meegedeeld bij brief van 5 april 2006, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Regeling luidde, voorzover hier en ten tijde van belang:
“ Artikel 2.3
(…)
2. Terzake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I&R-systeem rund tenminste acht maanden oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt.
Artikel 2.4a
1. Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, in aanmerking te komen dient de producent, onverminderd artikel 2.4b, een deelnamemelding in.
2. In de deelnamemelding verklaart de producent in ieder geval in aanmerking te willen komen voor premie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, alsmede dat terzake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze producent door het betrokken abattoir wordt ingediend.
(…)
Artikel 2.4b
(…)
2. Aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir worden ingediend door melding van de slacht overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 door het betrokken abattoir aan het I & R-systeem rund.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voorzover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant is deelnemer aan de slachtpremieregeling.
- Appellant heeft in de loop van 2003 een aantal runderen laten slachten waarvoor een aanvraag om slachtpremie is ingediend.
- Bij besluit van 22 april 2004 heeft verweerder aan appellant slachtpremie verleend voor 84 runderen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 juni 2004 bezwaar gemaakt. Hierbij heeft hij aangevoerd dat hij in 2003 bij de slachterij Dumeco Rundvee B.V. te Tilburg (hierna: Dumeco) nog eens twintig runderen heeft laten slachten, welke dieren echter niet staan vermeld in het besluit en waarvoor geen premie is verleend. Bij het bezwaarschrift heeft appellant tevens een onderdeel van zijn bedrijfsregister en een nota van Dumeco overgelegd. Blijkens het register zijn twintig Italiaanse runderen op 28 augustus 2003 van het bedrijf van appellant afgevoerd naar Dumeco. Blijkens de nota van Dumeco, gedateerd 1 september 2003, zijn op 28 augustus 2003 twintig runderen geslacht. Op de nota staan vier van het bedrijf van appellant afkomstige dieren vermeld, waarvoor wel slachtpremie is verleend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Bij het beroepschrift is een brief van 13 april 2005 van Dumeco overgelegd. In deze brief staat vermeld dat (-) de betreffende twintig dieren op 28 augustus 2003 door Dumeco zijn geslacht, (-) Dumeco deze dieren vervolgens heeft afgemeld, maar de dieren om een of andere reden niet goed zijn verwerkt in het I&R-systeem en (-) Dumeco de nummers, zoals deze daadwerkelijk in de dieren waren bevestigd, heeft afgemeld.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Verweerder heeft voor de twintig Italiaanse runderen geen slachtpremie verleend omdat voor deze dieren door het betrokken slachthuis geen daartoe strekkende aanvraag is ingediend door middel van de melding van de slacht aan het I&R-systeem rund.
Aldus is verweerder volledig aan de (wel) ingediende aanvraag van appellant om slachtpremie tegemoet gekomen en dient het bezwaar niet ontvankelijk te worden verklaard.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van het beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Op 20 januari 2005 belde mevrouw Van Leeuw van Dienst Regelingen met de mededeling dat voor de betrokken twintig runderen geen afmeldingen via het slachthuis waren binnengekomen. Met haar is toen afgesproken dat appellant contact zou opnemen met het slachthuis.
Nadien zijn er diverse telefonische contacten met slachthuis Dumeco geweest teneinde van Dumeco een verklaring te verkrijgen die voldoende zou zijn voor de Dienst Regelingen.
Pas op 15 april 2005 heeft appellant een brief van Dumeco ontvangen waaruit blijkt dat de twintig betrokken dieren daadwerkelijk zijn geslacht. Appellant meent dat verweerder op grond van de door appellant aangeleverde stukken de premie voor deze dieren niet had mogen weigeren.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 2.4b, tweede lid, van de Regeling worden aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir ingediend door melding van de slacht overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie 2003 door het betrokken abattoir aan het I&R-register.
Het College is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van de twintig in geschil zijnde runderen een aanvraag, als bedoeld in artikel 2.4b van de Regeling, door middel van een melding van de slacht door het betrokken abattoir aan het I&R-register, is ingediend. Dumeco heeft in de brief van 13 april 2005 weliswaar gesteld dat deze twintig dieren met de daarbij behorende nummers zijn afgemeld, maar Dumeco heeft dit op geen enkele wijze met stukken onderbouwd.
Nu er van moet worden uitgegaan dat ten aanzien van de twintig runderen geen aanvraag als bedoeld in de Regeling is ingediend, is er geen grond om aan te nemen dat het primaire besluit tevens op deze twintig runderen betrekking heeft. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. R.P.H. Rozenbrand