ECLI:NL:CBB:2006:AW9246
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toekenning en terugvordering van zoogkoeienpremie op basis van de Regeling dierlijke EG-premies
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake de toekenning van een zoogkoeienpremie. De procedure begon met een aanvraag van appellant op 12 augustus 2002 voor de aanhouding van vijf zoogkoeien. De aanvraag werd op 14 augustus 2002 door de verweerder ontvangen. De Minister verleende op 2 juli 2003 de premie voor vijf dieren, maar herzag dit besluit op 20 november 2003 en verleende slechts premie voor 4,4 dieren. Dit leidde tot een terugvordering van € 692,09, omdat appellant niet aan de aanhoudverplichting had voldaan voor twee van de opgegeven dieren. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard.
De kern van het geschil draait om de vraag of appellant de zoogkoeien gedurende de vereiste periode van zes maanden heeft aangehouden. De aanhoudperiode begon op 15 augustus 2002, maar appellant heeft twee dieren op 13 februari 2003 afgevoerd, wat betekent dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de premie. De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht de korting op de premie had toegepast en het bedrag had teruggevorderd. Appellant voerde aan dat hij de aanvraag eerder had verzonden en dat de afvoer van de dieren niet in strijd was met de voorwaarden, maar het College oordeelde dat de Minister op basis van de Europese regelgeving verplicht was om de onverschuldigd betaalde steun terug te vorderen.
De uitspraak van het College bevestigde dat het beroep van appellant ongegrond was, en dat de Minister correct had gehandeld in het toepassen van de kortingen en het terugvorderen van de premie. De zaak benadrukt de strikte naleving van de Europese regelgeving met betrekking tot landbouwsteun en de gevolgen van administratieve onregelmatigheden voor de betrokken producenten.