ECLI:NL:CBB:2006:AW5700

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/111
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling dierlijke EG-premies en de gevolgen van onvolledige registratie van runderen

In deze zaak heeft de Maatschap A, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de Regeling dierlijke EG-premies. Appellante had op 31 januari 2005 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 24 december 2004, waarin verweerder op haar aanvraag voor slachtpremie had beslist. De procedure omvatte een zitting op 20 maart 2006, waar beide partijen hun standpunten toelichtten. De kern van het geschil betrof de registratie van runderen in het bedrijfsregister. Tijdens een controle op 10 juni 2003 bleek dat vijf van de 28 aangevraagde runderen niet in het register waren vermeld, wat leidde tot de conclusie dat deze runderen niet geconstateerd waren en derhalve niet in aanmerking kwamen voor de slachtpremie. Verweerder weigerde de premie op basis van de geconstateerde afwijkingen, aangezien het percentage afwijkingen groter was dan 20%. Appellante voerde aan dat de controle onterecht was uitgevoerd en dat de runderen wel degelijk aanwezig waren op haar bedrijf. Het College oordeelde dat de gegevens van de runderen ten tijde van de controle niet correct waren geregistreerd, en dat verweerder terecht de premie had geweigerd en het eerder uitbetaalde bedrag had teruggevorderd. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/111 12 april 2006
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te X, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 31 januari 2005, die op 2 februari 2005 bij het College is binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 december 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit, waarbij is beslist op een aanvraag op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Op 27 april 2005 heeft verweerder het College de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen en op 10 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2006. Hierbij hebben appellante bij monde van B en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunten toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van de het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
In artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen was, ten tijde en voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
"Het register bevat ten minste het volgende:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;
c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek;
d) in het geval van dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf van wie of waarvan het dier is gekomen, en de datum van aankomst;
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht."
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 2 - Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;
(…)
Artikel 36 - Berekeningsgrondslag
(…)
3. Wanneer het in een steunvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, wordt de steun, onverminderd de artikelen 38 en 39, berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.
Wanneer een bedrijfshoofd door overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 zijn verplichting om de dieren aan te houden niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij het recht op steun voor het aantal dieren dat hiervoor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop de overmacht of de buitengewone omstandigheid is ingetreden.
4. Wanneer overtredingen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen worden vastgesteld, gelden de volgende bepalingen:
(…)
b) wanneer het bij de vastgestelde onregelmatigheden gaat om foute vermeldingen in het register of de dierpaspoorten, wordt het betrokken dier slechts als niet geconstateerd beschouwd, wanneer deze fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden geconstateerd. In alle overige gevallen worden de betrokken dieren reeds na de eerste ontdekking van een onregelmatigheid als niet geconstateerd beschouwd.
Het bepaalde in artikel 12 is van toepassing op de melding en het registreren van gegevens in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen.
Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor
steun wordt aangevraagd
(…)
2. Wanneer ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken,
gekort:
(…)
Indien het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 20%, wordt het op grond van die regelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 36, lid 3, aanspraak zou kunnen maken, voor de betrokken premieperiode geweigerd.
(…)
3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.
(…)
Artikel 49 - Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling is het bedrijfshoofd verplicht het betrokken bedrag terug te betalen (…)"
In de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: Regeling) was onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 4.6
Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:
(…)
c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voorzover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft zich door middel van het toezenden van een door haar ingevuld deelnameformulier op 4 februari 2000 opgegeven als deelnemer aan de slachtpremieregeling.
- In de loop van het jaar 2002 zijn namens appellante door het slachthuis op diverse data aanvragen voor slachtpremie ingediend.
- Op 10 juni 2003 is bij appellante een controle ter plaatse uitgevoerd.
- Bij besluit van 11 juni 2003 heeft verweerder op appellantes aanvragen voor slachtpremie 2002 beslist en een premie van € 3.710,68 toegekend.
- Bij besluit van 12 februari 2004 heeft verweerder zijn besluit van 11 juni 2003 herzien, appellantes aanvragen voor slachtpremie 2002 alsnog afgewezen en een uitbetaald premiebedrag van € 3.710,68 teruggevorderd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 maart 2004 bezwaar gemaakt.
- Op 20 december 2004 heeft verweerder tevergeefs getracht appellante naar aanleiding van haar bezwaar telefonisch te horen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Bij de fysieke controle op 10 juni 2003 is gebleken dat vijf van de 28 aangevraagde runderen voor slachtpremie niet in het bedrijfsregister waren vermeld. Deze runderen zijn daarom niet geregistreerd en dienen derhalve op grond van artikel 4.6, sub c, van de Regeling als niet-premiewaardig te worden beschouwd. Het betreft de runderen met de ID-codes NL 246981275, NL 246981282, NL 246981307, NL 246981338 en NL 291611738. Aangezien ten aanzien van deze runderen niet conform artikel 2, onder s), van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden is voldaan, worden deze runderen als niet-geconstateerd beschouwd. Derhalve zijn slechts 23 van de voor slachtpremie opgegeven runderen geconstateerd.
Het kortingspercentage is berekend over de 23 geconstateerde runderen.
Aangezien het totaal aantal geconstateerde afwijkingen groter is dan drie en het percentage afwijkingen groter is dan 20%, namelijk 5/23 * 100 = 21,74%, is op basis van artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 de premie, waarop appellante overeenkomstig artikel 36, derde lid, van die verordening aanspraak zou kunnen maken, voor 2002 geweigerd.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van het beroep het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft zich niet aan de gemaakte afspraak gehouden dat appellante op 20 december 2004 naar aanleiding van haar bezwaar telefonisch zou worden gehoord. Verweerder heeft appellante die dag op het afgesproken tijdstip niet gebeld.
LASER was een doorgeefluik van EEG-gelden die boeren toekomen, omdat de marktprijzen dramatische dieptepunten hadden bereikt. Dat diezelfde organisatie met de wet in de hand en willekeurig boeren straft door hun geld te ontnemen, is te gek voor woorden.
Bij de controle was sprake van enkele onvolkomenheden in het bedrijfsregister, maar deze zijn later in goed overleg met de AID opgelost.
Appellante maakte bij haar bedrijfsvoering gebruik van haar eigen aantekeningen en niet van het format bedrijfsregister. Het format steekt ondoelmatig in elkaar en leidt ertoe dat een dubbele boekhouding moet worden bijgehouden.
Wanneer er gesteld wordt dat er vijf dieren als niet geconstateerd worden beschouwd, is dit onjuist. De betreffende vijf runderen waren immers op het bedrijf aanwezig, aangemeld in het registratiesysteem en dus niet zoek.
Verweerder heeft het afwijkingspercentage ten onrechte op 21% in plaats van op 20% vastgesteld en heeft zelfs ten onrechte slachtpremie teruggevorderd. Een deel van de teruggevorderde premie had verweerder nog niet eens als voorschot uitbetaald.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uit de naar aanleiding van de controle ter plaatse van 10 juni 2003 opgemaakte rapportage en hetgeen naar aanleiding hiervan door appellante is verklaard, moet de conclusie worden getrokken dat de gegevens van vijf runderen ten tijde van de controle niet in appellantes bedrijfsregister waren vermeld.
Dat de vijf runderen wel op haar bedrijf aanwezig waren en ook in het I&R-systeem waren aangemeld, maakt dit niet anders.
5.2 Nu het totaal aantal geconstateerde afwijkingen groter is dan drie en het percentage afwijkingen groter is dan 20%, was verweerder op grond van artikel 36, derde lid, en artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 verplicht de premie geheel te weigeren. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van die verordening was verweerder voorts verplicht tot terugvordering van het ten onrechte reeds uitbetaalde bedrag. Van het willekeurig straffen door verweerder is geen sprake.
5.3 Dat de tussen partijen voor 20 december 2004 om 10.30 uur afgesproken telefonische hoorzitting niet heeft plaatsgevonden, levert geen grond op voor vernietiging van het bestreden besluit. Het College overweegt hiertoe als volgt.
Verweerder heeft appellante bij brief van 6 december 2004 in de gelegenheid gesteld over haar bezwaar te worden gehoord. Appellante heeft hierop aangegeven telefonisch te willen worden gehoord. Verweerder heeft appellante naar zijn zeggen en ondersteund door de stukken op het afgesproken tijdstip drie keer tevergeefs gebeld. Van schending van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht door verweerder is dan ook geen sprake. Dat appellante, zoals zij stelt, op de afgesproken dag tussen 10.00 en 12.00 uur tevergeefs bij de telefoon heeft gewacht, kan haar niet baten. Het lag op haar weg te informeren naar het uitblijven van het telefoontje van verweerder. Appellante heeft dit op die dag, maar ook nadien, nagelaten.
5.4 De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener