ECLI:NL:CBB:2006:AW3394

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/529 t/m 04/532
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitief anti-dumpingrecht op invoer van rijwielen uit de Volksrepubliek China

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 4 april 2006, wordt een definitief anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van rijwielen, waaronder bakfietsen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China. De appellante, Oportocargo International te Rotterdam, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de Minister van Economische Zaken, die beslissingen op bezwaarschriften van appellante heeft genomen met betrekking tot de toepassing van anti-dumpingmaatregelen. De procedure begon met een beroep dat op 18 juni 2004 door appellante werd ingediend tegen vier besluiten van verweerder van 25 mei 2004, die betrekking hadden op de invoer van onderdelen van rijwielen.

De kern van het geschil draait om de indeling van de ingevoerde goederen. Appellante betoogde dat de ingevoerde goederen hoofdbestanddelen van rijwielen zijn en dat deze onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld zouden moeten zijn van anti-dumpingheffingen. De verweerder stelde echter dat de goederen als complete fietsen moesten worden ingedeeld, wat leidde tot de verplichting om anti-dumpingheffingen te betalen. Het College oordeelde dat de indeling van de goederen als complete fietsen correct was, en dat de vrijstellingen die appellante aanvoerde niet van toepassing waren.

Het College concludeerde dat de bestreden besluiten van de Minister van Economische Zaken rechtmatig waren en verklaarde de beroepen van appellante ongegrond. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Algemene indelingsregel en de relevante Europese verordeningen met betrekking tot anti-dumpingmaatregelen. De beslissing van het College bevestigt de noodzaak om de indeling van goederen in zijn geheel te beschouwen, in plaats van elk onderdeel afzonderlijk te beoordelen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/529 t/m 04/532 4 april 2006
23510 Algemene wet inzake rijksbelastingen
Anti-dumpingheffing
Uitspraak in de zaken van:
Oportocargo International, te Rotterdam, appellante,
gemachtigden: K. Winters en mr. M.C.N. van der Kolk, werkzaam bij Deloitte Belastingadviseurs B.V. te Rotterdam,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. van der Net, werkzaam bij de Belastingdienst, Douanedistrict Rotterdam.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 16 juni 2004, bij het College binnengekomen op 18 juni 2004, beroep ingesteld tegen vier besluiten van verweerder van 25 mei 2004.
Bij deze besluiten heeft verweerder beslist op bezwaarschriften van appellante, gericht tegen besluiten waarbij bepalingen inzake anti-dumping zijn toegepast.
Appellante heeft bij schrijven van 19 juli 2004 de gronden van haar beroepen aangevuld.
Bij brief van 9 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft bij brieven van 23 en 27 september 2004 een conclusie van repliek ingediend.
Verweerder heeft het College bij schrijven van 21 oktober 2004 een conclusie van dupliek doen toekomen.
Appellante heeft bij brief van 4 januari 2005 een nader stuk ingezonden.
Op 21 februari 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Voor appellante zijn verschenen mr. J.A.H. Hollebeek en mr. M.C.N. van der Kolk, voor verweerder zijn gemachtigde en mr. A.A. Kop.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 1, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 2474/93 van de Raad van 8 september 1993 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer in de Gemeenschap van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van het voorlopige anti-dumpingrecht, bepaalt het volgende:
" 1. Er wordt een definitief anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van rijwielen (bakfietsen daaronder begrepen) zonder motor, ingedeeld onder GN-code 8712 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China."
Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad van 10 januari 1997 tot uitbreiding van het definitieve anti-dumpingrecht, ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 2474/93 voor rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China op de invoer van bepaalde onderdelen van rijwielen uit de Volksrepubliek China en tot heffing van het uitgebreide recht op dergelijke uit hoofde van Verordening (EG) nr. 703/96 geregistreerde invoer, bevat onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 1
"Hoofdbestanddelen van rijwielen" in de zin van deze verordening zijn:
- geverfde, of geanodiseerde, of gepolijste en/of gelakte frames van rijwielen, thans in te delen onder GN-code ex
8714 91 10,
- geverfde, of geanodiseerde, of gepolijste en/of gelakte voorvorken van rijwielen, thans in te delen onder GN-code ex
8714 91 30,
- derailleurs (GN-code 8714 99 50),
- pedaalaandrijvingen (GN-code 8714 96 30), en
- vrijwieltandwielen (GN-code 8714 93 90),
al dan niet in stellen aangeboden,
- andere remmen (GN-code 8714 94 30), en
- remhandels (GN-code ex 8714 94 90),
al dan niet in sets aangeboden,
- volledige wielen, al dan niet met binnenbanden, buitenbanden en kettingrad, thans in te delen onder GN-code ex 8714 99 90, en
- sturen, thans in te delen onder GN-code 8714 99 10, al dan niet aangeboden met een boutsteel, rem en/of versnellingshandel daaraan vast.
Artikel 2
1. Het bij Verordening (EG) nr. 2474/93 ingestelde definitieve anti-dumpingrecht op de invoer van rijwielen van GN-code 8712 00 en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, wordt hierbij uitgebreid tot de invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China."
Artikel 13 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, bepaalt onder meer het volgende:
" Ontwijking
1. (…).
2. Assemblage in de gemeenschap of een derde land wordt geacht ontwijking van de maatregelen in te houden wanneer:
a) de assemblagewerkzaamheden sinds of kort vóór de opening van het anti-dumpingonderzoek zijn aangevangen of aanmerkelijk zijn toegenomen en de betrokken delen afkomstig zijn uit het land waarop de maatregelen van toepassing zijn, en
b) de delen 60 % of meer uitmaken van de totale waarde van de delen van het geassembleerde produkt; ontwijking wordt echter niet geacht plaats te vinden indien de waarde die tijdens de assemblage- of voltooiingswerkzaamheden aan de ingevoerde delen wordt toegevoegd meer dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt, en
c) de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of hoeveelheden van het geassembleerde soortgelijke produkt, wordt ondermijnd, en wordt bewezen dat er dumping plaatsvindt ten aanzien van de voor soortgelijke produkten eerder vastgestelde normale waarden.
(…)."
Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 88/97 van de Commissie van 20 januari 1997 tot goedkeuring van de vrijstelling van de invoer van bepaalde delen van rijwielen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, van de uitbreiding bij Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad van het bij Verordening (EEG) nr. 2474/93 van de Raad ingestelde antidumpingrecht, bepaalt onder meer het volgende:
"Artikel 2
Vrijstelling van de invoer van het uitgebreide recht
1. De invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen wordt van het uitgebreide recht vrijgesteld indien:
deze bestanddelen door of namens een vrijgestelde partij voor het vrije verkeer worden aangegeven, of
(…)."
Verordening (EEG) nr. 2886/89 van de Commissie van 2 augustus 1989 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, bevat onder meer de volgende algemene indelingsregel:
"2 a) De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat, voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanig aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft voor Inter Bike Imp-en Export, Lda, in Portugal, (hierna: Inter Bike) op 2 november 2000, 4 april 2001, 31 juli 2001 en 2 en 9 april 2002 in totaal vijf aangiften ten invoer tot verbruik gedaan van onderdelen van rijwielen uit de Volksrepubliek China. Daarbij zijn de verschillende in de zendingen opgenomen goederen aangegeven onder de daarbij behorende, individuele goederencodes (hierna: GN-codes). Na verificatie heeft de douane de vijf aangiften gecorrigeerd, en de goederen alsnog als complete rijwielen ingedeeld onder GN-code 8712 0030 00.
- Op 22 april 2002 heeft verweerder voor de aangifte van 2 april 2002 aan appellante een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uitgereikt voor te betalen douanerechten en anti-dumpingheffing. Bij schrijven van gelijke datum heeft appellante verweerder verzocht de aangifte te herzien en de teveel betaalde douanerechten en/of anti-dumpingheffing terug te betalen. Bij besluit van 19 juni 2002 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Appellante heeft bij brief van 23 juli 2002 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het tegen de ongegrondverklaring van dit bezwaar gerichte beroep is geregistreerd onder nummer AWB 04/529.
- Verweerder heeft op 22 april 2002 tevens een UTB uitgereikt ter betaling van douanerechten en anti-dumpingheffing voor de aangifte van 9 april 2002. Bij schrijven van gelijke datum heeft appellante verweerder verzocht de aangifte te herzien en teveel betaalde rechten en/of anti-dumpingheffing terug te betalen. Bij besluit van 17 december 2003 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Appellante heeft bij brief van 18 december 2003 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het tegen de ongegrondverklaring van dit bezwaar gerichte beroep is geregistreerd onder nummer AWB 04/532.
- Voor de aangifte van 2 november 2000 is op 31 oktober 2003 een UTB uitgereikt voor te betalen douanerechten en anti-dumpingheffing. Appellante heeft bij brief van 4 november 2003 bezwaar gemaakt tegen deze UTB. Het tegen de beslissing op dit bezwaar gerichte beroep is geregistreerd onder nummer AWB 04/531.
- Verweerder heeft appellante op 24 januari 2004 een UTB doen toekomen voor te betalen douanerechten en anti-dumpingheffing voor de aangiften van 3 april en 31 juli 2001. Bij brief van 26 januari 2004 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen deze UTB. Het tegen de ongegrondverklaring van dit bezwaar gerichte beroep is geregistreerd onder nummer AWB 04/530.
3. De bestreden besluiten
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat geen sprake is van fietsonderdelen, maar van complete fietsen. Ingevolge Algemene indelingsregel regel 2a wordt de inhoud van de posten van Verordening (EEG) nr. 2685/87 uitgebreid met producten die nog niet compleet of afgewerkt zijn, maar wel de essentiële kenmerken hebben van het eindproduct. Voor de vijf aangiften geldt steeds dat de onderdelen tezamen het essentiële kenmerk van een fiets hebben en derhalve moeten worden ingedeeld als een complete fiets. Omdat sprake is van complete fietsen, hoeft niet te worden ingegaan op argumenten inzake fietsonderdelen. De verwijzing naar Verordening (EG) nr. 384/96 is dan ook niet relevant.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van haar beroepen het volgende aangevoerd.
Het doel van Verordening (EG) nr. 2474/93 is de bescherming van Europese rijwielproducenten tegen invoer met dumping of subsidiering. Verordening (EG) nr. 71/97 breidt dit uit tot de invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen uit Volksrepubliek China. Verordening (EG) nr. 88/97 bevat echter de mogelijkheid van vrijstelling voor de invoer door bepaalde bedrijven van hoofdbestanddelen van rijwielen. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 384/96 houdt assemblage onder bepaalde omstandigheden ontwijking in. Inter Bike heeft ten genoegen van de Commissie aangetoond dat haar assemblage geen ontwijking inhoudt. Uit de Beschikking van de Commissie van 24 januari 2001 blijkt dan ook dat Inter Bike is vrijgesteld van het anti-dumpingrecht.
De indeling van de onderhavige goederen wordt bepaald door de algemene indelingsregels voor het Douanetarief. De indeling bepaalt in principe de heffing, tenzij in de specifieke regelgeving afwijkende bepalingen zijn opgenomen. Verordeningen (EG) nrs. 71/97 en 88/97 bepalen in welke gevallen heffing van anti-dumpingrechten plaatsvindt. Deze heffing vindt bij assemblage slechts plaats wanneer sprake is van hoofdbestanddelen van rijwielen. Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 71/97 geeft aan wat daar onder dient te worden verstaan. In casu werden onder meer frames, voorvorken en andere delen van rijwielen aangeboden in stellen. De aangegeven goederen zijn hoofdbestanddelen van rijwielen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 71/97. Dat deze goederen op grond van Algemene indelingsregel 2a moeten worden ingedeeld als rijwiel doet hieraan niet af. Derhalve is op grond van Verordening (EG) nr. 88/97, in samenhang met de beschikking van de Commissie van 24 januari 2001, sprake van een vrijstelling van anti-dumpingrechten.
Ter zitting is namens appellante nog het volgende naar voren gebracht.
Iedere regel van de aangifte is een aparte aangifte voor een bepaald onderdeel. Bij de beoordeling of een anti-dumpingheffing is verschuldigd, dient te worden uitgegaan van deze aangifteregels en moeten de onderdelen apart worden bekeken. Dat deze onderdelen tezamen een rijwiel in niet-complete staat vormen, is niet relevant. De aan Inter Bike verleende vrijstelling moet worden toegepast, want de verschillende onderdelen moeten worden geassembleerd. Algemene indelingsregel 2a dient op grond van de vrijstelling van Inter Bike te worden gepasseerd.
5. De beoordeling van het geschil
Gelet op het bepaalde in artikel 30d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat thans slechts ter beoordeling van het College of appellante voor de vijf aangiften een anti-dumpingheffing is verschuldigd.
Het College stelt voorop dat, gelet op de duidelijke strekking van Algemene indelingsregel 2a, bij deze beoordeling, elk van de vijf in geding zijnde aangiften in haar geheel als uitgangspunt dient en niet, zoals ter zitting is bepleit, elke aangifteregel en elk onderdeel apart. Laatstgenoemde benadering zou Algemene indelingsregel 2a immers volledig zinledig maken. Ook anderszins heeft het College geen aanwijzingen gevonden die aannemelijk maken dat dient te worden uitgegaan van de aangifteregels en niet van de volledige aangifte en de daarin opgenomen onderdelen, in samenhang bezien.
Gelet op het verhandelde ter zitting houdt partijen niet verdeeld dat voor elke aangifte geldt dat de daarin aangegeven onderdelen tezamen kunnen worden aangemerkt als rijwielen in niet-complete of niet-afgewerkte staat, zoals bedoeld in Algemene indelingsregel 2a.
De goederen dienen derhalve te worden ingedeeld onder GN-code 8712 0030 00.
Voor de onderhavige aangiften is dan ook ingevolge artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2474/93 een anti-dumpingheffing verschuldigd. Aangezien sprake is van de invoer van rijwielen in voornoemde zin, ontberen Verordeningen (EG) nrs. 71/97 en 88/97, die betrekking hebben op de invoer van (hoofd)bestanddelen van rijwielen, in casu toepassing. De aan Interbike op grond van Verordening (EG) nr. 88/97 verleende vrijstelling staat dan ook niet in de weg aan het heffen van de onderhavige heffingen.
Artikel 13, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 384/96 is, zoals het College reeds in zijn uitspraak van 7 juli 1999, geregistreerd onder nr. AWB 97/1122, heeft overwogen, niet de grondslag voor het opleggen van een anti-dumpingheffing in een individueel geval. Naar uit de opzet van voormeld artikel blijkt, maakt het onderdeel uit van het toetsingskader van de Raad bij de besluitvorming van de Raad over de uitbreiding van een ingesteld anti-dumpingrecht. Anders dan appellante wil, heeft artikel 13, tweede lid, van voormelde verordening derhalve geen betrekking op de rechtspositie van appellante zodat zij daaraan geen rechten kan ontlenen.
Aangezien ook overigens niet is gebleken dat de bestreden besluiten onrechtmatig zijn, moeten de beroepen ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. H.O. Kerkmeester in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2006.
w.g. H.C. Cusell w.g. R. Meijer