ECLI:NL:CBB:2006:AW3056

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1104
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigde betalingen in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft de Maatschap A, te B, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking had op de Regeling dierlijke EG-premies. De appellante had een steunaanvraag ingediend voor het aanhouden van 54 zoogkoeien, maar er ontstond een geschil over de vervangingen van de dieren. De Minister had op basis van een controle door de Algemene Inspectiedienst (AID) besloten om een korting van 1,52% op de verleende premie op te leggen, omdat één van de aangevraagde dieren niet meer op het bedrijf aanwezig was. De appellante stelde dat zij de vervangingen tijdig had gemeld, maar het College oordeelde dat de melding niet op tijd was ontvangen door de bevoegde instantie. Het College bevestigde dat de appellante verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de vervangingen en dat de Minister terecht de terugvordering van € 496,80 had opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor producenten om zorg te dragen voor de correcte en tijdige indiening van meldingen in het kader van de steunregelingen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/1104 22 maart 2006
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, appellante,
gemachtigde: mr. C.T. de Weerdt, werkzaam bij Adure Juristen te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 13 december 2004, die diezelfde dag ter griffie van het College is ontvangen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 november 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 4 juni 2004 op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling).
Bij brief van 20 januari 2005 heeft appellante de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft op 17 maart 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 4 april 2005 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2006. Appellante is, zoals voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees luidde, voorzover hier en ten tijde van belang:
“Artikel 6
1. Aan producenten die zoogkoeien houden op hun bedrijf, kan op hun verzoek een premie voor het aanhouden van zoogkoeien worden verleend (zoogkoeienpremie). Het betreft een premie per jaar en per producent, toegekend binnen individuele maxima.
2. De zoogkoeienpremie wordt toegekend aan alle producenten:
(…)
op voorwaarde dat zij gedurende ten minste zes opeenvolgende maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag een aantal zoogkoeien houden dat ten minste gelijk is aan 60% en een aantal vaarzen dat ten hoogste gelijk is aan 40% van het aantal waarvoor de premie is aangevraagd.
(…)”
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, voorzover hier en ten tijde van belang:
“Artikel 2 - Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;
(…)
Artikel 37 - Vervanging
1. Op het bedrijf aanwezige runderen worden alleen als geconstateerd aangemerkt indien zij in de steunaanvraag zijn geïdentificeerd. Een zoogkoe of een vaars waarvoor een premie op grond van artikel 6, lid 2, of artikel 10, lid 1, van verordening (EG) nr. 1254/1999 wordt aangevraagd, of een melkkoe waarvoor steun op grond van artikel 13, lid 4, van die verordening wordt aangevraagd, mag in de aanhoudperiode binnen de in de genoemde artikelen vastgestelde grenzen worden vervangen zonder dat het recht op betaling van de aangevraagde steun verbeurd wordt.
2. De in lid 1 bedoelde vervangingen moeten plaatsvinden binnen 20 dagen na de datum waarop het feit waardoor het dier moet worden vervangen zich voordoet, en worden uiterlijk drie dagen na de dag van de vervanging in het register aangetekend. De bevoegde instantie waarbij de steunaanvraag is ingediend, wordt hiervan binnen tien werkdagen na de vervanging in kennis gesteld.
Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor
steun wordt aangevraagd
1. Wanneer met betrekking tot een steunaanvraag in het kader van de steunregelingen voor rundvee een verschil wordt vastgesteld tussen het aangegeven aantal dieren en het geconstateerde aantal dieren in de zin van artikel 36, lid 3, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken gekort met het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage, wanneer ten aanzien van niet meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld.
2. (…)
3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.
(…)
Artikel 49 - Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling is het bedrijfshoofd verplicht het betrokken bedrag terug te betalen (…)
4. De in lid 1 bedoelde terugbetalingsplicht is niet van toepassing indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd.
Wanneer de fout evenwel betrekking heeft op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, is de eerste alinea alleen van toepassing indien het besluit tot terugvordering niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld
(…)”
De Regeling luidde, voorzover hier en ten tijde van belang:
“ Artikel 6.1
Voor een premie komen slechts zoogkoeienproducenten in aanmerking die:
(…)
c. gedurende tenminste zes maanden, te rekenen vanaf de dag volgend op die van ontvangst door LASER van de aanvraag, op het bedrijf een aantal zoogkoeien houden dat tenminste gelijk is aan 60% en een aantal vaarzen houden dat tenminste gelijk is aan 15% van het aantal zoogkoeien waarvoor de premie is aangevraagd.
d. Het in onderdeel c genoemde minimum aantal vaarzen geldt niet voor een producent die voor minder dan 14 zoogkoeien premie aanvraagt.
Artikel 6.2a
1. In de aanvraag worden de zoogkoeien door de producent geïdentificeerd.
2. Indien gedurende de aanhoudperiode de in de aanvraag vermelde zoogkoeien en vaarzen worden vervangen, wordt de vervanging:
a. binnen drie dagen na de dag van de vervanging aangetekend op een daartoe door LASER vastgesteld formulier; en
b. binnen tien werkdagen na de dag van vervanging gemeld aan LASER middels een daartoe door LASER vastgesteld formulier.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voorzover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 27 augustus 2002 heeft appellante bij verweerder op grond van de Regeling een steunaanvraag ingediend voor het aanhouden van in totaal 54 zoogkoeien.
- Op 17 september 2002 heeft verweerder van appellante een vervangingskaartje ontvangen betreffende de vervanging van het aangevraagde rund met ID-code NL 270740307 door het rund met ID-code NL 270740376 met ingang van
9 september 2002.
- Op 11 september 2002 is het rund met ID-code NL 270740376, en dus binnen de betreffende aanhoudperiode, van het bedrijf van appellante afgevoerd.
- Op 5 november 2002 heeft verweerders Algemene inspectiedienst (hierna: AID) een bedrijfscontrole op het bedrijf van appellante uitgevoerd.
- Bij besluit van 2 juli 2003 heeft verweerder appellante de gevraagde zoogkoeienpremie verleend.
- Bij besluit van 4 juni 2004 heeft verweerder zijn besluit van 2 juli 2003 herzien en opnieuw op appellantes aanvraag om zoogkoeienpremie beslist. Verweerder heeft appellante hierbij een premie toegekend voor 53 zoogkoeien. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat één van de aangevraagde dieren binnen de aanhoudperiode van het bedrijf is afgevoerd. Verder heeft verweerder op grond van deze door hem geconstateerde onregelmatigheid aan appellante een korting opgelegd van 1,52% op alle verleende premiebedragen voor rundvee voor het jaar 2002. Dientengevolge heeft verweerder van appellante op grond van artikel 49, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 een bedrag van € 496,80 teruggevorderd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 22 juni 2004 bezwaar gemaakt. Bij dit bezwaarschrift heeft appellante een kopie overgelegd van een vervangingskaartje, betreffende de vervanging van het rund met de ID-code NL 270740376 door het rund met de ID-code NL 270740516 met ingang van 12 september 2002.
- Op 1 september 2004 is appellante naar aanleiding van haar bezwaar telefonisch gehoord.
- Bij besluit van 21 oktober 2004 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
- Vervolgens heeft verweerder laatstgenoemd besluit ingetrokken en het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Voor de bepaling of een melding tijdig is ingediend, gaan de Regeling en de daaraan ten grondslag liggende Verordeningen uit van de ontvangsttheorie. Dit houdt in dat slechts de datum van ontvangst van een melding van belang is.
Nu de melding van vervanging van het rund met ID-code NL 270740376 door het rund met de ID-code NL 270740516, pas op 24 juni 2004 met uw bezwaarschrift is ontvangen, is de melding ingevolge artikel 6.2a, tweede lid, van de Regeling te laat. Niet is aangetoond dat appellante het kaartje tijdig heeft verzonden.
In het controlerapport van de AID is opgemerkt dat het rund met ID-code NL 270740307 op 9 september 2002 is afgevoerd van het bedrijf en vervangen door het rund met ID-code NL 270740376. De kopie van het antwoordkaartje is ingezien. Deze betreffende melding is tijdig bij LASER ontvangen. In het AID-rapport is niet gesteld dat het rund met ID-code NL 270740376 is vervangen. De AID-controle laat echter onverlet dat de melding van de vervanging van het rund met ID-code NL 270740376 niet bij LASER is ontvangen.
Nu is vastgesteld dat voor het rund met ID-code NL 270740376 de melding niet is ontvangen, is voor dit rund niet aan de voorwaarden van de Regeling voldaan. Dit rund komt ingevolge artikel 6.1, onderdeel c, van de Regeling niet voor premie in aanmerking. Bovendien dient voor dit rund ingevolge artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 een sanctie te worden toegepast. Artikel 38, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bepaalt dat wanneer een verschil wordt geconstateerd met betrekking tot een steunaanvraag in het kader van de steunregelingen voor rundvee, het totaalbedrag van de steun wordt gekort.
Aangezien in dit geval sprake is van een onverschuldigde betaling voor het rund met ID-code NL 270740376, een korting van 1,53% moet worden opgelegd over de reeds betaalde premies over 2002 en het besluit tot terugvordering binnen twaalf maanden na betaling is medegedeeld, heeft verweerder op grond van artikel 49 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 terecht beslist om een bedrag van € 496,80 van appellante terug te vorderen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van het beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het rund met de ID-code NL 270740376 is op 11 september 2002 van het bedrijf afgevoerd. Hij heeft dit rund daarop binnen de daartoe gestelde termijn vervangen door het rund met de ID-code NL 270740516. Appellante heeft deze vervanging met gebruik van een daartoe bestemd vervangingskaartje aan verweerder gemeld en een kopie van dit kaartje in haar administratie bewaard.
Dat voornoemde vervanging op correcte wijze is gemeld, blijkt onder meer uit het (handgeschreven) verslag naar aanleiding van de AID-controle op 2 november 2002. Naast het feit dat volgens dit verslag geen onregelmatigheden zijn geconstateerd, staat in de handgeschreven versie vermeld dat de controleur ten tijde van de controle vervangingskaartjes in de administratie heeft aangetroffen. Aangezien daar de meervoudsvorm wordt gebruikt kan het, gelet op de datum van de controle, niet anders zijn dan het gaat om het vervangingskaartje voor de onderhavige zoogkoe en het vervangingskaartje van haar voorganger. Hoewel in de uitgetypte versie van het rapport de meervoudsvorm is verdwenen, heeft de betrokken AID-controleur haar medegedeeld dat deze nog steeds achter de handgeschreven tekst staat en dat moet worden aangenomen dat er ten tijde van de controle meerdere vervangingskaartjes aanwezig waren. De betrokken AID-controleur heeft haar in dit verband een schriftelijke verklaring toegezonden die zij bij het beroepschrift heeft overgelegd.
Nu het rund op de voorgeschreven wijze is vervangen, is van een onregelmatigheid geen sprake en is verweerder niet bevoegd tot terugvordering van eerder verleende steunbedragen.
5. De beoordeling van het geschil
Vaststaat dat het rund met de ID-code 270740376 op 11 september 2002 van het bedrijf van appellante is afgevoerd.
Appellante heeft aangevoerd dat het betreffende vervangingskaartje tijdig ter post is bezorgd, doch daarmee is niet komen vast te staan, dat deze verklaring daadwerkelijk en tijdig is ontvangen. Appellante dient er voor te zorgen dat verweerder de vervangingsverklaring tijdig ontvangt. Indien zij daarvoor gebruik maakt van de post, komen eventuele gebreken in de bezorging voor haar risico. De omstandigheid dat ten tijde van de bedrijfscontrole op 2 november 2002 in haar administratie geen onvolkomenheden zijn geconstateerd en bij die gelegenheid één of meerdere kopieën van vervangingskaartjes in de administratie van appellante zijn aangetroffen, kan niet dienen tot bewijs dat het vervangingskaartje met betrekking tot het in geding zijnde rund tijdig door verweerder is ontvangen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder voor het onderhavige dier terecht geen premie toegekend. Voorts was verweerder als gevolg van de geconstateerde onregelmatigheid ingevolge artikel 38, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 verplicht een korting op te leggen en was hij ingevolge artikel 49, eerste lid, van die verordening verplicht tot terugvordering.
De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. R.P.H. Rozenbrand