ECLI:NL:CBB:2006:AW1988
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag ooipremie op grond van te late indiening en beoordeling van buitengewone omstandigheden
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij zijn aanvraag voor de Regeling dierlijke EG-premies voor het jaar 2004 is afgewezen. De aanvraag was ingediend op 20 oktober 2004, terwijl de aanvraagperiode liep van 5 januari 2004 tot en met 9 februari 2004. De Minister heeft de aanvraag afgewezen omdat deze meer dan 25 dagen te laat was ingediend, en er geen sprake was van overmacht of buitengewone omstandigheden zoals bedoeld in de relevante Europese verordening.
De procedure begon met een brief van appellant op 26 mei 2005, waarin hij bezwaar maakte tegen het besluit van 15 april 2005. Tijdens de zitting op 20 maart 2006 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de aanvraag elektronisch had ingediend, wat in dat jaar echter niet meer mogelijk was. Appellant stelde dat de terugkeer naar schriftelijke indiening een buitengewone omstandigheid vormde, maar het College oordeelde dat deze omstandigheid niet als zodanig kon worden aangemerkt.
Het College heeft vastgesteld dat appellant zijn aanvraag te laat heeft ingediend en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van overmacht. De grief dat de Minister hem tijdig had moeten waarschuwen over de indieningstermijn werd verworpen, omdat de Minister hem eerder het aanvraagformulier had toegestuurd met duidelijke instructies. Het College heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.