ECLI:NL:CBB:2006:AW1983

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/21
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag slachtpremie op basis van niet-bijhouden bedrijfsregister

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor slachtpremie werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 11 januari 2005, waarin hij bezwaar maakte tegen een besluit van 6 december 2004. Dit besluit volgde op een controle die op 4 februari 2003 op zijn bedrijf was uitgevoerd, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet beschikte over een bedrijfsregister zoals vereist door de Europese regelgeving. Tijdens de zitting op 20 maart 2006 was appellant niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. J.C.M. Hermsen, verdedigde zijn standpunt.

De kern van het geschil draaide om de vraag of appellant voldeed aan de eisen van de Regeling dierlijke EG-premies, specifiek artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000, dat vereist dat elke houder van dieren een register bijhoudt. De controle op 4 februari 2003 toonde aan dat er geen dergelijk register aanwezig was, wat leidde tot de conclusie dat de aanvragen voor slachtpremie voor het jaar 2002 niet konden worden goedgekeurd. Appellant voerde aan dat de controle niet nodig was en dat hij via het NRS-bedrijfsregister aan de eisen voldeed, maar het College oordeelde dat hij niet kon aantonen dat hij aan de registratieverplichtingen voldeed.

Het College concludeerde dat de afwijzing van de slachtpremie terecht was, omdat appellant niet beschikte over een correct en actueel bedrijfsregister. De beslissing van de Minister om het eerder uitbetaalde bedrag van € 468,00 terug te vorderen werd eveneens bevestigd. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. M.S. Hoppener als griffier, op 29 maart 2006.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/21 29 maart 2006
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: mr. J.C.M. Hermsen, werkzaam bij LTO Noord Advies te Zevenaar,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 11 januari 2005, die op 13 januari 2005 bij het College is binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 december 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit, waarbij is beslist op een aanvraag op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Bij brief van 8 maart 2005 heeft appellant het beroep van gronden voorzien.
Op 2 mei 2005 heeft verweerder het College de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen en op 30 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2006. Appellant is, zoals voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunten toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van de het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang:
"1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
In artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen luidde ten tijde van belang:
"Het register bevat ten minste het volgende:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;
c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek;
d) in het geval van dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf van wie of waarvan het dier is gekomen, en de datum van aankomst;
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht."
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, voorzover hier en ten tijde van belang:
"Artikel 2 - Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;
(…)
Artikel 15 - Algemeen beginsel
De administratieve controles en de controles ter plaatse worden zo uitgevoerd dat op betrouwbare wijze kan worden geverifieerd of aan de voorwaarden voor toekenning van steunbedragen is voldaan.
Artikel 17 - Algemene beginselen
1. De controles ter plaatse worden onverwachts uitgevoerd. Zij mogen worden aangekondigd, doch slechts zolang van tevoren als strikt noodzakelijk is en voorzover het doel van de controle daardoor niet in gevaar komt. Behalve in behoorlijk gemotiveerde gevallen mag de aankondiging nooit meer dan 48 uur tevoren plaatsvinden.
(…)
3. De aanvraag (aanvragen) wordt (worden) afgewezen indien het bedrijfshoofd of zijn vertegenwoordiger een controle ter plaatse verhindert.
Artikel 25 - Onderdelen van de controles ter plaatse
1. De controles ter plaatse moeten betrekking hebben op alle dieren waarvoor op grond van de te controleren steunregelingen steunaanvragen zijn ingediend en, wat de steunregelingen voor rundvee betreft, ook op runderen waarvoor geen steunaanvraag is ingediend.
2. De controles ter plaatse omvatten in het bijzonder:
a) (…)
b) met betrekking tot de steunregelingen voor rundvee:
- (….)
- steekproefcontroles bij dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse steunaanvragen zijn ingediend, om na te gaan of de gegevens van het gecomputeriseerde gegevensbestand overeenstemmen met die van het register;
(…)"
Artikel 36 - Berekeningsgrondslag
(…)
3. Wanneer het in een steunvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, wordt de steun, onverminderd de artikelen 38 en 39, berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.
Wanneer een bedrijfshoofd door overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 zijn verplichting om de dieren aan te houden niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij het recht op steun voor het aantal dieren dat hiervoor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop de overmacht of de buitengewone omstandigheid is ingetreden.
4. Wanneer overtredingen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen worden vastgesteld, gelden de volgende bepalingen:
(…)
b) wanneer het bij de vastgestelde onregelmatigheden gaat om foute vermeldingen in het register of de dierpaspoorten, wordt het betrokken dier slechts als niet geconstateerd beschouwd, wanneer deze fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden geconstateerd. In alle overige gevallen worden de betrokken dieren reeds na de eerste ontdekking van een onregelmatigheid als niet geconstateerd beschouwd.
Het bepaalde in artikel 12 is van toepassing op de melding en het registreren van gegevens in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen.
Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor
steun wordt aangevraagd
(…)
2. Wanneer ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken,
gekort:
(…)
Indien het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 20%, wordt het op grond van die regelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 36, lid 3, aanspraak zou kunnen maken, voor de betrokken premieperiode geweigerd.
(…)
3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.
(…)"
Artikel 4.6 van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: Regeling) luidde, voorzover hier van belang:
"Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:
(…)
c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd."
Artikel 19 van de Regeling identificatie en registratie dieren luidde, voorzover hier en ten tijde van belang:
“ 1. De houder tekent in het bedrijfsregister terstond aan de gegevens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000 en bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met d, van verordening 2629/97 en indien een rund op het bedrijf van de houder is geboren de ID-code van de moeder van dat rund.
2. Het bedrijfsregister wordt schriftelijk of elektronisch bijgehouden.
3. Indien het bedrijfsregister schriftelijk wordt bijgehouden, tekent de houder de in het eerste lid bedoelde gegevens op de daarbij aangegeven wijze aan in het door de minister verstrekte bedrijfsregister dat overeenkomt met het in bijlage II, onder A, vastgestelde model.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voorzover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft zich door middel van het toezenden van een door hem ingevuld deelnameformulier op 1 januari 2000 opgegeven als deelnemer aan de slachtpremieregeling.
- In de loop van het jaar 2002 zijn namens appellant door het slachthuis op diverse data aanvragen voor slachtpremie ingediend.
- Op 4 februari 2003 is op het bedrijf van appellant een controle ter plaatse uitgevoerd.
- Bij besluit van 29 maart 2004 heeft verweerder appellant naar aanleiding van deze controle bericht dat zijn aanvragen voor slachtpremie voor het jaar 2002 zijn afgewezen. Voorts is een uitbetaald bedrag van € 468,00 bij factuur van 15 maart 2004 teruggevorderd.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 29 maart 2004 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Om voor slachtpremie in aanmerking te komen, dient op grond van artikel 7, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders, een register bij te houden.
Tijdens de controle ter plaatse op het bedrijf van appellant is geconstateerd dat geen bedrijfsregister aanwezig was. Er waren slechts verkoopfacturen, weegbonnen en een kasboek beschikbaar, waarop niet de in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 vereiste gegevens vermeld stonden. De registratie van de runderen op het bedrijf van appellant voldeed dan ook niet aan het vereiste dat de in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 vermelde gegevens per rund in één oogopslag moeten kunnen worden verkregen.
Omdat geen correct en actueel bedrijfsregister werd bijgehouden, is het voor de controleur niet mogelijk geweest een controle uit te voeren conform het bepaalde in artikel 25 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, waardoor op grond van artikel 17, derde lid, van die verordening geen slachtpremie kan worden toegekend voor de 18 in het premiejaar 2002 aangevraagde runderen waarop de controle betrekking had.
Nu geen van de aangevraagde 18 runderen op basis van artikel 2, onder s, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 als geconstateerd kan worden aangemerkt, is de aanvraag voor het premiejaar 2002 op grond van artikel 38 van deze verordening terecht afgewezen.
Voorts is terecht besloten het bij wege van voorschot aan appellant uitbetaalde bedrag van € 468,00 op grond van artikel 49 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 terug te vorderen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van het beroep het volgende aangevoerd.
Allereerst was een fysieke controle niet nodig geweest, aangezien er geen afwijkingen waren die een dergelijke controle zouden rechtvaardigen. Hiernaast was het tijdens de controle mogelijk geweest aan het éénoogopslag-criterium te voldoen. Via het NRS-bedrijfsregister kunnen immers alle gevraagde gegevens in één oogopslag worden verkregen. Hieruit blijkt dat de registratie van gegevens wel degelijk wordt bijgehouden volgens het voorgeschreven model. De buitendienst van LASER had appellant op deze mogelijkheid moeten wijzen althans had ambtshalve het NRS-bedrijfsregister rechtstreeks vanaf haar kantoor kunnen raadplegen. Wanneer dit was gedaan, had appellant wél aan de voorwaarden voldaan. Concluderend wordt vastgesteld dat alle gegevens op enig moment in te zien zijn op de gevraagde wijze en is voldaan aan het éénoogopslag-criterium.
5. De beoordeling van het geschil
Voorzover appellant van opvatting is dat er eerst sprake moet zijn van onregelmatigheden alvorens een controle ter plaatse mag worden verricht, gaat hij uit van een onjuiste rechtsopvatting. Ingevolge artikel 15 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 worden controles zo uitgevoerd dat op betrouwbare wijze kan worden geverifieerd of aan de voorwaarden voor toekenning van steunbedragen is voldaan. Het nuttig effect van deze bepaling zou goeddeels verloren gaan, indien controles zouden worden beperkt tot de gevallen waarin reeds sprake is van een (vermoeden van een) onregelmatigheid.
Voorts is het College van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellant ten tijde van de controle ter plaatse op 4 februari 2003 niet beschikte over een bedrijfsregister als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 juncto artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97. De stelling van appellant dat de controleur bij raadpleging van het NRS-bedrijfsregister alle benodigde gegevens in één oogopslag had kunnen verkrijgen en appellant aldus wel over een bedrijfsregister beschikte, kan hem niet baten. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders, is op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 verplicht handmatig of door middel van een computer een bedrijfsregister bij te houden, dat te allen tijde en ten minste drie jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit moet worden gehouden. Vaststaat dat appellant ten tijde van de controle noch een handmatig noch een door middel van de computer bijgehouden bedrijfsregister heeft kunnen tonen. Anders dan appellant kennelijk meent, komt dit voor zijn rekening en risico en valt de controleur geen verwijt te maken.
Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2006.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener