3. De uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van A gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en aan de minister opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft daartoe - samengevat - het volgende overwogen.
Op 11 december 1992 is door de toenmalige hoofddirectie telecommunicatie en post, directie operationele zaken, waarbij inbegrepen de examencommissie, een overeenkomst gesloten met de Koninklijke Nederlandse Motorboot Club, de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond ANWB en het Koninklijk Nederlands Watersportverbond (hierna gezamenlijk te noemen: de watersportbonden). Hierbij is overeengekomen gezamenlijk uitvoering te geven aan de aan de examencommissie opgedragen taak, voorzover het betreft de organisatie van examens ter verkrijging van het basiscertificaat marifonie. De watersportbonden hebben de uitvoering hiervan ondergebracht bij de Stichting Vaarbewijs- en Marifoonexamens (hierna: VAMEX).
Het verzoek van A is gebaseerd op artikel 39, voorheen 40, van de Examenregeling, waarin aan de examencommissie de bevoegdheid is gegeven haar taak, die ingevolge artikel 37, voorheen 38, van de Examenregeling bestaat uit het organiseren van examens en het vaststellen van het examenresultaat, geheel of gedeeltelijk uit te besteden. In tegenstelling tot hetgeen de minister heeft betoogd, is het vaststellen van het examenresultaat geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), aangezien dit vaststellen niet is gericht op enig rechtsgevolg. Eerst nadat de minister heeft vastgesteld dat het examen geldig is afgelegd, is er sprake van een op rechtsgevolgen gerichte rechtshandeling in de zin dat dan door de minister op aanvraag een certificaat van bediening wordt verstrekt.
Er is derhalve geen sprake van (onder)mandaat, want zoals artikel 10:1 Awb aangeeft, betreft dit de bevoegdheid om besluiten te nemen, in naam van het bestuursorgaan. Artikel 39 van de Examenregeling houdt evenmin een delegatiebevoegdheid in, want de wettelijke grondslag hiertoe ontbreekt en ook de term uitbesteden wijst hier niet op. Het artikel ziet uitsluitend op het uitbesteden van uitvoeringswerkzaamheden, bestaande uit het organiseren van examens en het vaststellen van examenresultaten. Derhalve omvat de (uitbestede) taak van de examencommissie niet de bevoegdheid tot het nemen van besluiten. Het standpunt van de minister dat de door de examencommissie aan de watersportbonden en vervolgens de VAMEX uitbestede werkzaamheden zijn te kwalificeren als het in (onder)mandaat uitvoeren van een deels publiekrechtelijke en deels privaatrechtelijke taak is reeds hierom niet juist.
Sinds in 1992 de overeenkomst met de watersportbonden werd gesloten, is de uitgangssituatie gewijzigd. De watersportbonden zijn opleidingen gaan verzorgen, waarmee zij dezelfde markt bedienen als A. Er is niet gebleken van een onderscheid dat rechtvaardigt dat de bonden anders dan A tevens examens mogen afnemen. Dit onderscheid is niet gegeven met de gestelde scheiding tussen de commerciële taak van het verzorgen van opleidingen door de watersportbonden en de aan hen uitbestede taak van de examencommissie. Laatstgenoemde taak is weliswaar ondergebracht bij een aparte rechtspersoon, de VAMEX, maar er is gecontracteerd met de watersportbonden en niet met de VAMEX. Bovendien maken de watersportbonden en de VAMEX gebruik van dezelfde werknemers, hetzelfde kantoor en hetzelfde briefpapier. Gezien ook de wijzigingen op het op het gebied van het mededingingsrecht sinds het sluiten van de overeenkomst, dient de minister zijn besluit nader te motiveren en in te gaan op A's argument dat er sprake is van concurrentievervalsing.
De minister heeft voorts niet inzichtelijk gemaakt dat het - steekproefsgewijze - toezicht veel extra kosten met zich zal meebrengen bij uitbreiding van het aantal instanties dat examens mag afnemen. Bovendien kunnen deze kosten worden doorberekend in de examenkosten, die kostengeoriënteerd worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat de minister de handhaving van zijn afwijzing van A's verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd en het bestreden besluit derhalve wegens strijd met artikel 7:12 Awb moet worden vernietigd.