4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep samengevat weergegeven het volgende aangevoerd.
Appellante is van mening dat verweerster de aangemelde ziektekostenpolissen ten onrechte niet onder de omslagregeling heeft geaccepteerd en het bestreden besluit derhalve niet deugdelijk c.q. niet voldoende heeft gemotiveerd.
Appellante heeft betoogd dat zij een juiste en volledige opgave heeft gedaan van de door haar afgesloten standaardverzekeringen. Aangezien zij nimmer een correctie- of foutmeldingslijst van verweerster heeft ontvangen, mocht zij ervan uitgaan dat de aangemelde ziektekostenpolissen door verweerster onder de omslagregeling zijn geaccepteerd. Appellante wist daardoor evenmin dat zij eventueel nadere gegevens diende te verstrekken. Voorts geldt de verplichting dat verweerster de overeenkomsten binnen twee maanden na aanmelding dient te beoordelen.
Appellante is ook van mening dat verweerster een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 1, eerste lid, onder g, Besluit Wtz 1998. Dit artikelonderdeel bevat geen bepaling op grond waarvan geldt dat in geval van overname van een dienstverband van rechtswege, hiermee geen sprake is van een verandering van werkgever. Uit deze bepaling volgt niet dat onder verandering van werkgever niet word t verstaan de rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel van de voormalige werkgever. Volgens appellante is gelet op de tekst van deze bepaling uitsluitend plaats voor het oordeel dat onder verandering van werkgever mede wordt verstaan de rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel van die werkgever. Hieruit volgt dat in dit geval, waarin sprake is van een overgang van personeel van de OAV naar de organisaties die de rechtsopvolger daarvan zijn, sprake is van verandering van werkgever, als bedoeld in voormeld artikelonderdeel. De aangemelde verzekerden behoren derhalve tot de categorie van personen waarmee appellante krachtens artike1 3, eerste lid, Wtz 1998 verplicht is een standaard-verzekering te sluiten. Gelet hierop kunnen de polissen onder de omslagregeling worden gebracht.
Weliswaar was artikel 1, eerste lid, onder g, Besluit Wtz 1998 ten tijde van het bestreden besluit gewijzigd in de door verweerster gewenste zin, maar toepassing hiervan op deze meldingen met terugwerkende kracht zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.
Appellante heeft voorts naar voren gebracht dat de standaardpakketpolissen tot stand zijn gekomen op verzoek van de verzekerden, zodat voldaan is aan het vereiste in artikel 3 Wtz 1998. Appellante heeft in dit kader betoogd dat zij aan de deelnemers aan de collectieve ziektekostenverzekering bij verandering van werkgever heeft voorgelegd of zij een maatschappij- of standaardpolis wensten af te sluiten. Appellante heeft, na opgave, vervolgens getoetst of zij voldeden aan de voor acceptatie op de voor de maatschappijpolis geldende criteria. Wanneer dat niet het geval was, heeft appellante hen een standaardpakketpolis aangeboden. In al die gevallen hebben de verzekerden met dekking onder de gestelde voorwaarden ingestemd, waarna vervolgens de overeenkomst van standaardverzekering tot stand is gekomen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College staat allereerst voor de beantwoording van de vraag of in het voorliggende geschil het recht van toepassing is zoals dat gold vóór of na de wijziging van het Besluit Wtz 1998. Dienaangaande overweegt het College het volgende.
Vaststaat dat het bestreden besluit een beslissing op bezwaar betreft, die is genomen na de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 1, eerste lid, onder g, Besluit Wtz 1998. Het College is van oordeel dat een, bij het ontbreken van een uitdrukkelijke andersluidende overgangsbepaling, een redelijke wetstoepassing met zich brengt dat in het onderhavige geval het recht van toepassing is zoals dat op grond van het oude artikelonderdeel gold. Hiertoe heeft het College in aanmerking genomen dat de aanmeldingen van de overeenkomsten van standaardverzekering zijn gedaan onder vigeur van het oude artikelonderdeel. Ook is van belang dat de aanmeldingen betrekking hebben op het jaar 2003, toen de oude regeling nog gold. Voorts is van betekenis dat verweerster het besluit in primo, waarin zij heeft beslist dat de aangemelde
overeenkomsten van standaardverzekering niet voor een uitkering ten laste van de omslagregeling in aanmerking kunnen worden gebracht, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, Wtz 1998 heeft genomen op grond van die oude bepaling.
5.2 Aan de orde is voorts of verweerster terecht en op goede gronden haar weigering om de aangemelde 104 overeenkomsten van standaardverzekering onder de omslagregeling te aanvaarden op grond van artikel 10, eerste lid, Wtz 1998 heeft gehandhaafd. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
5.2.1 Het College stelt voorop dat appellante er niet op de enkele grond dat verweerster appellante terzake die aanmeldingen geen foutmeldings- of geweigerdenlijst heeft toegezonden, vanuit mocht gaan dat verweerster de onderhavige aanmeldingen onder de omslagregeling heeft aanvaard.
Zoals het College overwoog in zijn uitspraak van 20 februari 2003 (Awb 02/4, <www.rechtspraak.nl>, LJN AF5256), houdt de omslagregeling in dat verweerster met de ziektekostenverzekeraars het saldo verrekent van de op grond van een overeenkomst van standaardverzekering ten laste van de ziektekostenverzekeraar komende schadebedragen en de premies, doch slechts voorzover die overeenkomst van standaardverzekering ingevolge artikel 10, eerste lid, Wtz 1998 is aanvaard.
5.2.2 Voor zover appellante heeft willen betogen dat de wettelijke beslistermijn als bedoeld in artikel 10, vierde lid, Wtz 1998 is overschreden en dat deze omstandigheid tot inwilliging van de onderhavige aanvraag zou moeten leiden, faalt dit betoog op gelijke gronden als hiervoor in paragraaf 5.2.1 genoemd. De Wtz 1998 biedt geen aanknopingspunt voor de opvatting dat het achterwege blijven van een besluit gedurende de wettelijke twee maanden termijn zou moeten leiden tot aanvaarding van de betrokken verzekeringsovereenkomsten. Het College voegt hieraan toe dat geen wettelijk voorschrift valt aan te wijzen dat bepaalt dat een besluit dat is genomen na afloop van de termijn, vermeld in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), om deze reden, niet in stand kan blijven. Wel is het ingevolge de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb mogelijk op te komen tegen het niet tijdig nemen van een besluit, doch van deze mogelijkheid heeft appellante geen gebruik gemaakt.