ECLI:NL:CBB:2006:AV3604

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1159
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Productschap Zuivel inzake melkpremie en extra betalingen op basis van referentiehoeveelheid

In deze zaak heeft appellante, A, beroep ingesteld tegen een besluit van het Productschap Zuivel, waarin de melkpremie over 2004 werd vastgesteld op basis van een referentiehoeveelheid van 20.450 kg. Appellante stelde dat deze hoeveelheid niet correct was en dat de melkpremie op basis van een hogere, gecorrigeerde hoeveelheid van 925.608 kg berekend moest worden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de procedure op 11 januari 2006 behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. De kern van het geschil draaide om de interpretatie van de Regeling superheffing en de toepasselijke Europese verordening (EG) nr. 1782/2003, die de voorwaarden voor de melkpremie en extra betalingen vaststelt. Het College oordeelde dat de melkpremie en extra betaling terecht waren gebaseerd op de beschikbare referentiehoeveelheid op 31 maart 2004, zoals vastgesteld door verweerder. Het College concludeerde dat er geen rechtsgrondslag was voor de door appellante gewenste aanpassing van de berekening. De uitspraak werd gedaan op 22 februari 2006, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard en er geen proceskostenveroordeling volgde.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/1159 22 februari 2006
10700 Regeling superheffing 1993
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellante,
gemachtigde: mr. G. de Hoogd, advocaat te Purmerend,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder,
gemachtigden: mr. A.C.R. Geelen en L.J. Koers, beiden werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 21 december 2004, bij het College binnengekomen op 22 december 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 november 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op appellantes bezwaar tegen de weigering van verweerder om de melkpremie over 2004 te baseren op een hoeveelheid van 925.608 kg.
Appellante heeft bij brief van 22 februari 2005 de gronden van haar beroep aangevuld.
Bij brief van 25 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 11 januari 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden nader hebben toegelicht. Namens appellante was tevens B, echtgenoot van appellante, aanwezig.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
“ Artikel 95
Melkpremie
1. Van 2004 tot 2007 komen melkproducenten in aanmerking voor een melkpremie. De premie wordt verleend per kalenderjaar, per bedrijf en per ton individuele referentiehoeveelheid die in aanmerking komt voor de premie en op het bedrijf beschikbaar is.
2. Onverminderd lid 3 en onverminderd verlagingen als gevolg van de toepassing van lid 4, wordt de op 31 maart van het betrokken kalenderjaar op het bedrijf beschikbare individuele referentiehoeveelheid voor melk, uitgedrukt in ton, vermenigvuldigd met:
- 8,15 euro/ton voor het kalenderjaar 2004,
(…).
3. Individuele referentiehoeveelheden die op 31 maart van het betrokken kalenderjaar overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten(…) of artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (…) tijdelijk zijn overgedragen, worden geacht voor dat kalenderjaar beschikbaar te zijn op het bedrijf van de overnemer.
4. (…)
Artikel 96
Extra betalingen
1. Van 2004 tot en met 2007 verrichten de lidstaten aan de producenten op hun grondgebied extra betalingen die de in lid 2 vastgestelde totaalbedragen per jaar belopen. Deze betalingen worden gedaan op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de producenten wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden. Bovendien mogen deze betalingen niet aan de schommelingen van de marktprijzen worden gekoppeld.
Premietoeslagen worden uitsluitend verleend als aanvullend bedrag per premiebedrag als bedoeld in artikel 95, lid 2.
2. Extra betalingen: totaalbedragen, uitgedrukt in miljoenen euro:
2004 2005 2006 en
2007
(…)
Nederland 40,53 81,29 121,93
(…)“
In de Regeling superheffing en melkpremie 2004 (hierna: de Regeling) is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
“ Artikel 25
1. De extra betaling, bedoeld in artikel 96 van verordening 1782/2003 wordt verstrekt op grond van de beschikbare referentiehoeveelheid van een producent.
2. De extra betaling voor een producent is gelijk aan het totaalbedrag genoemd in artikel 96, tweede lid, van verordening 1782/2003 uitgedrukt in ton, gedeeld door het totaal van de beschikbare referentiehoeveelheden in de betrokken heffingsperiode uitgedrukt in ton, te vermenigvuldigen met de beschikbare referentiehoeveelheid van een producent, uitgedrukt in ton.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 21 mei 2004 heeft verweerder van appellante een ‘aanvraagformulier melkpremie 2004’ ontvangen. Hierbij heeft appellante aangegeven dat zij op 31 maart 2004 over een gebruiksquotum van 20.450 kg beschikte en dat deze hoeveelheid na vetcorrectie 925.608 kg is geworden. Appellante verzoekt verweerder de melkpremie op de gecorrigeerde hoeveelheid te baseren, zodat de melkprijsdaling ook voor haar wordt gecompenseerd.
- Bij besluit van 28 september 2004 heeft verweerder appellante een melkpremie en extra betaling van in totaal € 234,37 toegekend op basis van appellantes beschikbare referentiehoeveelheid op 31 maart 2004 van 20.450 kg. Het bedrag is gekort vanwege de te late indiening van de aanvraag.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 1 november 2004 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit luidt als volgt:
“ Ingevolge de artikelen 95 en 96 Verordening (EG) nr. 1782/2003 jo. de artikelen 24 en 25 van de Regeling superheffing en melkpremie 2004 komen melkproducenten voor de jaren 2004 tot en met 2007 in aanmerking voor een melkpremie.
De melkpremie wordt verleend over de beschikbare referentiehoeveelheid op 31 maart van het betrokken jaar. De beschikbare referentiehoeveelheid is de individuele referentiehoeveelheid vermeerderd met het gehuurde quotum en verminderd met het verhuurde quotum.
De beschikbare referentiehoeveelheid bedraagt in uw geval op 31 maart 2004 20.450 kg.
Gezien het vorenstaande wordt uw bezwaar ongegrond verklaard. Omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is, is afgezien van het houden van een hoorzitting (art. 7:3 onder b. Algemene wet bestuursrecht) en blijft het besluit van
28 september 2004 gehandhaafd.”
4. Het standpunt van appellante
De melkpremie is ten onrechte berekend op basis van een hoeveelheid melk van 20.450 kg. Appellante beschikte op 31 maart 2004 over een individuele referentiehoeveelheid melk van 20.450 kg met een referentievetgehalte van 7,80%. Op basis hiervan heeft zij in de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004 925.608 kg heffingvrij kunnen leveren. Verweerder had de melkpremie op deze heffingvrije hoeveelheid moeten baseren. De melkpremie is immers bedoeld om prijsdaling te compenseren en de aan haar verstrekte compensatie op basis van 20.450 kg staat in geen verhouding tot haar heffingvrije hoeveelheid.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 95, eerste en tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt de melkpremie verleend op basis van de op 31 maart van het betrokken kalenderjaar beschikbare individuele referentiehoeveelheid.
Ingevolge artikel 96, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 verrichten de lidstaten aan de producenten op hun grondgebied extra betalingen, die op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze worden gedaan dat een gelijke behandeling van de producenten wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden en die niet aan de schommelingen van de marktprijzen mogen worden gekoppeld. De lidstaat Nederland heeft aan deze bepaling uitvoering gegeven in artikel 25 van de Regeling. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Regeling wordt, naar analogie van de melkpremie, de extra betaling voor het kalenderjaar 2004 verstrekt op grond van de beschikbare referentiehoeveelheid op 31 maart 2004.
Nu aldus zowel de melkpremie als de extra betaling voor het kalenderjaar 2004 op basis van de op 31 maart 2004 beschikbare referentiehoeveelheid dient te worden gebaseerd en tussen partijen niet in geschil is dat appellante op deze peildatum beschikte over een individuele referentiehoeveelheid van 20.450 kg, heeft verweerder de betaling van de melkpremie en de extra betaling terecht op 20.450 kg gebaseerd. Het stond verweerder niet vrij hiervan af te wijken. Voor een betaling aan appellante volgens de door haar gewenste maatstaf en gerelateerd aan de geleverde hoeveelheid melk, bieden Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Regeling geen rechtsgrondslag.
Concluderend biedt hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, mr. F. Stuurop en mr. M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2006.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener