5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat verweerster ter afhandeling van aanmeldingen van verzekeraars van polissen welke zij onder de omslagregeling willen brengen een bepaalde administratieve werkwijze heeft ontwikkeld, waarvan de hoofdzaken zijn neergelegd in het Administratiebesluit.
5.2 Uit de vaststaande feiten, vermeld in rubriek 2 van deze uitspraak, volgt dat appellante op 17 november 2002, derhalve binnen twee maanden na het afsluiten van de polissen, deze heeft toegestuurd aan verweerster op de wijze die in het Administratiebesluit is voorgeschreven door verweerster. Verweerster is evenwel niet tot verwerking van deze aanmelding overgegaan, nadat zij had geconstateerd dat het controlegetal, dat appellante op het voorgeschreven Mutatieformulier had vermeld, niet overeenkwam met het getal dat zijzelf bij een eerste controle constateerde. Volgens verweersters Administratiebesluit neemt verweerster in dat geval contact op met appellante. Blijkens het over en weer gestelde is heeft dat contact er in dit geval in bestaan dat - kennelijk eveneens volgens een vaste gedragslijn - verweerster de desbetreffende tape heeft teruggestuurd naar appellante met een begeleidend schrijven waarin vermeld werd dat het controlegetal niet klopte. Uit hetgeen daaromtrent is toegelicht door partijen, is het nagaan of de gegevens van het opgegeven controlegetal kloppen eenvoudig te verrichten door een simpele optelling van bepaalde data. Indien het controlegetal niet klopt, zegt dat (nog) niets over de vraag of de aangeleverde polissen al dan niet voor acceptatie in aanmerking komen, maar vormt dat voor verweerster alleen grond voor de conclusie dat de verzekeraar de aangeleverde gegevens nog eens moet nakijken, omdat er kennelijk ergens een fout is gemaakt.
5.3 In het onderhavige geval is de afhandeling van de aanmelding, gelet op hetgeen vaststaat omtrent de vaste gedragslijn van verweerder, mogelijk wel volgens die vaste gedragslijn verlopen, maar is er blijkbaar iets misgegaan hetzij bij de verzending van de begeleidingsbrief van 9 december 2002, waarmee verweerster de tape van appellante heeft teruggestuurd, hetzij met de ontvangst van die brief en de interne afhandeling daarvan bij appellante. Verweerster heeft zich op het standpunt heeft gesteld dat, nadat de aanmelding van november 2002 geleid had tot terugzenden van de desbetreffende tape, die aanmelding verder buiten beschouwing moet blijven, zodat voor de te nemen beslissing alleen de
- volgens verweerster te late - aanmelding van de in geding zijnde polissen in 2004 in aanmerking worden genomen. Dit werpt de vraag op of verweerster tot het buiten behandeling laten van de aanmelding uit november 2002 heeft mogen overgaan. Het College beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
5.4 Verweerster heeft met de door haar in het Administratiebesluit neergelegde werkwijze kennelijk beoogd een aanvraagprocedure te ontwikkelen voor het in behandeling nemen van verzoeken om polissen onder de omslagregeling te brengen, waarbij zij tevens heeft voorzien in een vorm van buiten behandeling laten van aanvragen, wanneer zij aan de hand van het controlegetal vaststelt dat die aanvragen administratief niet voldoen aan de door haar daaraan gestelde eisen. Vastgesteld moet worden dat in het wettelijk systeem niet een uitdrukkelijke regeling is opgenomen met betrekking tot het buiten behandeling laten van aanmeldingen. Aanmeldingen worden ingevolge artikel 10 Wtz geweigerd of aanvaard. De weigering kan op twee in de wet genoemde gronden geschieden, namelijk indien de overeenkomst niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden of indien de aanmelding niet heeft plaatsgevonden binnen de in het tweede en derde lid van dat artikel genoemde termijnen. Ook het bepaalde bij artikel 24 Wtz, waarop het Administratiebesluit steunt, biedt voor een vorm van buiten behandeling laten, zoals verweerster die heeft toegepast in het onderhavige geval, geen uitdrukkelijke grondslag. De Wtz en de daarop berustende nadere bepalingen voorzien derhalve niet een regime, dat inhoudt dat wanneer verweerster door een verzekeraar aangeleverde tapes terugstuurt met de mededeling dat het controlegetal niet klopt, die tapes geacht worden niet te zijn aangemeld.
Gelet hierop en gelet op het feit dat de in artikel 10 Wtz bedoelde aanmelding, onderscheidenlijk de daarin bedoelde aanvaarding van een aangemelde overeenkomst is aan te merken als een aanvraag, onderscheidenlijk een besluit in zin van artikel 1: 3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet de toelaatbaarheid van de hiervoor bedoelde door verweerster bij het bestreden besluit getrokken consequentie worden beoordeeld naar de maatstaven, neergelegd in artikel 4:5 Awb. Ingevolge het bepaalde bij dit artikel kan een bestuursorgaan in bepaalde, in dat artikel omschreven gevallen, besluiten een aanvraag niet in behandeling te nemen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Voorts geldt daarbij, ingevolge het vierde lid van dat artikel, dat een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager wordt bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvooor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Toetsing aan de hier genoemde maatstaven leidt in dit geval tot de volgende conclusie.
5.5 In het midden kan blijven of verweerster redelijkerwijs aan de omstandigheid dat het controlegetal niet klopte, de conclusie kon verbinden dat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. Immers, reeds op grond van het feit dat verweerster bij het geven van gelegenheid om het door haar geconstateerde verzuim te herstellen geen termijn heeft gesteld voor aanvulling van de gegevens moet worden geoordeeld dat verweerster niet heeft gehandeld conform de maatstaven die artikel 4:5 Awb haar ter zake oplegt. Het College wijst er in dit verband op dat een termijnstelling en - in voorkomend geval - van een beslissing tot buiten behandeling laten van de aanmelding binnen vier weken nadat een gestelde termijn ongebruikt zou zijn verstreken, zou hebben kunnen voorkomen dat uiteindelijk pas nadat de in artikel 10, derde lid, Wtz genoemde termijn ruim was overschreden, appellante met een gecorrigeerde aanmelding is gekomen. Een en ander klemt te meer, nu uit hetgeen door appellante ter zake is aangevoerd moet worden afgeleid dat verweerster - in afwijking van het het bepaalde bij artikel 10, vierde lid, Wtz - geen formele acceptatiebeslissingen bekendmaakt aan de belanghebbenden, maar dat alleen bij weigering van de aanvaarding een daartoe strekkende beslissing wordt bekendgemaakt. Het uitblijven van een formele reactie van de kant van verweerster kon daardoor in het onderhavige geval, nadat bij de verzending dan wel de ontvangst van de terugzendbrief van de tapes iets was misgegaan, tot verderdurend misverstand leiden over de al dan niet acceptatie van de onderhavige polissen.
5.6 Gelet op het voorgaande moet de conclusie zijn dat, na de terugzending door verweerster van de tapes in 2002, appellante vrij was om het door verweerster geconstateerde verzuim te herstellen, zolang daartoe geen termijn was gesteld door verweerder. Het stond haar, in die optiek, derhalve ten tijde van het bestreden besluit nog steeds vrij om dat verzuim te herstellen.
5.7 Aan het voorgaande kan niet afdoen dat, naar verweerster heeft gesteld, de uitvoeringspraktijk van verweerster er één is die in goed en nauw overleg met de betrokken verzekeraars tot stand is gekomen ten behoeve van een praktische uitvoering van de wettelijke bepalingen inzake de omslagregeling.
Het moge zo zijn dat het door verweerster gekozen systeem, waarbij een administratief eenvoudiger procedure is geïntroduceerd dan de wettelijke bepalingen meebrengen, in goed overleg met de verzekeraars is totstandgekomen. Een dergelijk afwijken, meer in het bijzonder de gedragslijn dat verweerster slechts bij weigering van de aanvaarding van de polis - en niet ook bij aanvaarding - haar beslissing meedeelt binnen twee maanden na aanmelding, bergt evenwel risico’s in zich. Deze kunnen zich onder meer uiten wanneer een bepaald geval administratief opzicht anders verloopt dan voorondersteld is. En in zo’n geval geldt nu eenmaal dat, ook wanneer geconstateerd zou worden dat de aanvrager, in het licht van de vastgestelde en bekendgemaakte gedragslijn anders had moeten handelen dan hij heeft gedaan, in beginsel moet worden teruggevallen op het systeem, zoals dat volgens de wettelijke bepalingen geldt. Het beroep dat verweerster in dit verband heeft gedaan op jurisprudentie van het College faalt. In de door haar genoemde uitspraak was een geval aan de orde waarin een te late aanmelding van een bijschrijving van een kind op een reeds onder de omslagregling aanvaarde polis van zijn ouders was geweigerd. In deze zaak werd het betoog van de verzekeraar dat de Wtz, bij een bijschrijving op een al aanvaarde polis, het volgen van de wettelijke aanmeldingsprocedure en -termijnen niet zou voorschrijven, afgewezen. Dat, zoals ook uit deze uitspraak volgt, de Wtz niet een fictief besluit van acceptatie kent is niet in tegenspraak met hetgeen in het voorgaande is overwogen. Daaruit volgt immers slechts dat verweerster alsnog over de al dan niet acceptatie zal moeten beslissen, niet dat deze acceptatie de vorm van een fictief besluit moet hebben.
5.8 De conclusie moet zijn dat het beroep gegrond is. Het College zal het bestreden besluit vernietigen en verweerster zal opnieuw op het bezwaarschrift van appellante moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5.9 Het College acht tenslotte termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro).