ECLI:NL:CBB:2006:AV3461

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/74
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de Stichting Uitvoering Omslagregeling WTZ om polisnummers onder de omslagregeling te brengen

In deze zaak heeft Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Stichting Uitvoering Omslagregeling WTZ, waarin de bezwaren van Allianz tegen een eerdere beslissing om een reeks door hen aangemelde polisnummers niet onder de omslagregeling te brengen, ongegrond zijn verklaard. De procedure begon met een brief van Allianz op 28 januari 2005, waarin zij beroep aantekenden tegen het besluit van 23 december 2004, dat de aanmeldingen van polisnummers van 26 november 2002 niet had geaccepteerd. De Stichting had de aanmelding van de polisnummers geweigerd omdat de controlegetallen niet overeenkwamen met de gegevens op de begeleidingsbrief. Allianz stelde dat zij er vanuit mochten gaan dat de door hen aangeleverde mutaties correct waren verwerkt, tenzij er fouten waren, waarvoor de Stichting een foutmeldingslijst zou verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de Stichting niet had gehandeld conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de aanmelding buiten behandeling te laten zonder de mogelijkheid voor Allianz om het verzuim te herstellen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat Allianz vrij was om het verzuim te herstellen, zolang er geen termijn was gesteld door de Stichting. Het College vernietigde het bestreden besluit en verplichtte de Stichting om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van Allianz, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Stichting veroordeeld in de proceskosten van Allianz, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/74 21 februari 2006
22100 Wet op de toegang tot de ziektekostenverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
Allianz Nederland Schadeverzekering N.V., te Rotterdam, appellante,
gemachtigde: mr. Ch.Y.M. Moons, advocaat te Amsterdam,
tegen
de Stichting Uitvoering Omslagregeling WTZ, verweerster,
gemachtigde: mr. ing. L.J.Wildeboer, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 28 januari 2005, bij het College binnengekomen op 31 januari 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 23 december 2004.
Bij dit besluit heeft verweerster de bezwaren van appellante tegen haar beslissing van 30 september 2004 ongegrond verklaard. Laatstbedoeld besluit betrof een weigering van verweerster een reeks door appellante aangemelde polisnummers te brengen onder de omslagregeling, bedoeld in de Wet op de toegang tot de ziektekostenverzekering 1998 (hierna: Wtz).
Bij brief van 24 februari 2004 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevoerd
Bij brief van 12 april 2005 heeft verweerster een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 29 november 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wtz 1998 was op het moment dat verweerster het bestreden besluit nam onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 8
1. Het uitvoeringsorgaan verrekent met de ziektekostenverzekeraars het saldo van de op grond van een overeenkomst van standaardverzekering ten laste van de ziektekostenverzekeraar komende schadebedragen en de premies, voor zover die overeenkomst van standaardverzekering ingevolge artikel 10, eerste lid, is aanvaard. (…)
Artikel 10
1. Het uitvoeringsorgaan beslist of het een overeenkomst van standaardverzekering voor de toepassing van artikel 8 aanvaardt.
2. Het uitvoeringsorgaan kan aanvaarding slechts weigeren indien de ziektekostenverzekeraar de overeenkomst niet heeft aangemeld binnen twee maanden nadat zij is gesloten, of indien de overeenkomst niet voldoet aan de voorwaarden, bij of krachtens deze wet daaraan gesteld.
3. Het uitvoeringsorgaan kan, in geval van overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn, alsnog tot aanvaarding van een aangemelde overeenkomst besluiten, tot acht maanden nadat zij is gesloten, indien de ziektekostenverzekeraar aantoont dat de termijnoverschrijding hem redelijkerwijs niet kan worden verweten.
4. Het uitvoeringsorgaan deelt zijn beslissing binnen twee maanden mede aan de ziektekostenverzekeraar.
(…)”
Ingevolge artikel 24, tweede lid, Wtz kan verweerster regels stellen ten aanzien van de inrichting van de administratie van de ziektekostenverzekeraars voor zover het betreft de uitvoering van de omslagregeling.
Het bestuur van verweerster heeft daartoe het zogeheten Administratiebesluit vastgesteld.
In artikel 2 van dit besluit is bepaald dat wanneer een ziektekostenverzekeraar een overeenkomst van standaardverzekering in aanmerking wenst te doen komen voor een uitkering ten laste van de omslagregeling, hij deze binnen twee maanden nadat zij is gesloten, dient aan te melden bij het uitvoeringsorgaan. Daarbij dienen een aantal gegevens, welke in dat artikel zijn genoemd, in elk geval te worden aangeleverd. Een en ander dient te geschieden volgens de als bijlage I bij het dat besluit gevoegde technische specificatie.
In genoemde bijlage I is onder meer, onder het kopje ”controlesom geboortedata”, bepaald:
“Wanneer het door de computer getelde controle-totaal van de geboortedata uit alle records met het recordtype 0 niet in overeenstemming is met het totaal in het sluitrecord, of het totaal van de begeleidingsbrief, wordt de tape niet in verwerking genomen. In dit geval zal contact worden opgenomen met de contactpersoon vermeld op de begeleidingsbrief.“
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellantes rechtsvoorgangster, de Zwolsche Algemeene Schadeverzekering N.V. (hierna eveneens appellante te noemen), heeft op 26 november 2002 per magnetische tape de polissen van de ongeveer 40 verzekeringen over oktober 2002 die zij onder de omslagregeling WTZ wenste te brengen, aan verweerster verzonden, vergezeld van een zogeheten Mutatieformulier (MF-001), waarop enkele identificatiegegevens staan vermeld, alsmede de datum en de naam en handtekening van de namens de afzender optredende persoon.
- Op 9 december 2002 heeft verweerster de desbetreffende tape aan appellante onverwerkt retour gezonden, vergezeld van een zogeheten “begeleidingsbrief retourzending”, waarop een aantal identificatiegegevens zijn vermeld met betrekking tot de aangeleverde en retourgezonden tape, de datum van verzending door appellante en de datum van ontvangst door verweerster. De brief sluit af met de mededeling: “reden retourzending: de controletelling komt niet overeen met het controlegetal op begeleidingsbrief. Controlegetal moet zijn: 00001434123450”.
- Bij brief van 28 april 2004 heeft appellante aan verweerster bericht dat haar was gebleken dat de eerderbedoelde polissen door verweerster niet waren verwerkt en heeft zij dezelfde polisnummers opnieuw aan verweerster toegezonden, opdat deze alsnog met ingang van de eerder vermelde aanmeldingsdatum (26 november 2002) onder de omslagregeling gebracht zouden worden.
- Verweerster heeft bij brief van 5 mei 2004 om nadere informatie gevraagd, in het bijzonder een kopie van het destijds bij de tape gevoegde begeleidingsformulier.
- Daarop heeft appellante bij brief van 16 juli 2004 geantwoord dat zij dat stuk niet meer kan traceren. Nadat verweerster daarop bij brief van 21 juli 2004 had gereageerd, heeft appellante bij brief van 27 juli 2004 meegedeeld na lang speurwerk het formulier toch te hebben aangetroffen en heeft zij dat alsnog aan verweerster toegestuurd. Tevens heeft appellante bijgesloten een Mutatieformulier, gedateerd 28 april 2004.
- Op basis van de laatstbedoelde informatie heeft verweerster kunnen vaststellen dat de eerder - in appellantes brief van 28 april 2004 - door appellante genoemde verzenddata niet kloppen en heeft zij in haar eigen administratie de ontvangst van de tape kunnen vaststellen.
- Bij brief van 28 juli 2004 heeft verweerster vervolgens aan appellante onder meer meegedeeld dat zij de tape inderdaad op 26 november 2002 heeft ontvangen en op 9 december 2002 aan appellante heeft geretourneerd omdat de controletelling niet overeenkwam met het controlegetal op de begeleidingsbrief. Bij de brief van verweerster zijn afschriften van het Mutatieformulier van appellante en de begeleidingsbrief retourzending van verweerster gevoegd.
- Na enige verdere correspondentie tussen partijen over dit onderwerp, heeft appellante bij ongedateerd schrijven, dat op 28 september 2004 door verweerster is ontvangen, een toelichting gegeven op de oorzaak van het uitblijven van een reactie op de retourzending van verweerster van 9 december 2002 en verzocht de veertig polisnummers, vermeld op een bij die brief gevoegde lijst, alsnog onder de omslagregeling te brengen.
- Verweerder heeft dit laatste bij besluit van 30 september 2004 geweigerd.
- Op 8 november 2004 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij heeft zij gewezen op de voor haar zwaarwegende en ingrijpende financiële gevolgen van verweersters besluit, welke naar haar schatting ongeveer € 900.000 bedragen.
- Op 14 december 2004 is appellante omtrent haar bezwaren gehoord.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerster de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen, samengevat weergegeven, dat de aanmeldingen in haar visie niet zijn gerealiseerd in november 2002, nu de desbetreffende tape door haar onverwerkt retour is gezonden aan de appellante. Alhoewel appellante een en ander per omgaande had kunnen redresseren of tenminste bij de verplichte half jaarlijkse bestandsvergelijking had moeten opmerken en kunnen herstellen, is enige actie achterwege gebleven en is zij eerst op 28 april 2004 op deze kwestie teruggekomen. Naar de mening van verweerster gelden in deze situatie de termijnen van artikel 10 van de Wtz in volle omvang.
Nu zij eerst in juli 2004 een aanmelding conform de daarvoor geldende regels binnenkreeg, zijn de termijnen in dit geval ver overschreden. De wet biedt geen ruimte om van die termijnen af te wijken.
In het verweerschrift en ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster nog betoogd dat de stelling van appellante als zou geen besluit nodig zijn en als zou appellante ervan hebben mogen uitgaan dat de aangemelde polissen waren gemeld en geaccepteerd, door haar wordt bestreden, omdat dit niet in overeenstemming is met de Wtz. Uit de systematiek van artikel 10 van de Wtz vloeit voort dat verweerster een besluit moet nemen over de acceptatie van de aangemelde polissen. De Wtz kent niet het ontstaan van een fictief besluit tot acceptatie.Verweerster verwijst in dit verband naar een uitspraak van 20 februari 2003 (AWB 02/4, www.rechtspraak.nl, LJN AF5256) van het College in een soortgelijke zaak.
4. Het standpunt van appellante
Appellante meent dat de weigering om de polissen onder de omslagregeling te brengen om meer deze redenen onjuist is. Appellante heeft in dit verband allereerst gewezen op het door verweerster krachtens artikel 24 Wtz vastgestelde Administratiebesluit en op het door verweerster opgestelde Handboek omslagregeling Wtz 1998. Feitelijk is de wijze van behandeling van aanmeldingen aldus, zo stelt appellante met verwijzing naar het gestelde in het Administratiebesluit en het Handboek, dat na inzending van een tape door de verzekeraar door verweerster geen bevestiging van de acceptatie van de daarop vermelde polissen plaatsvindt. Appellante heeft daartoe gewezen op het bepaalde in hoofdstuk 8 van het Handboek omslagregeling Wtz 1998, waarin in de inleiding onder punt 8.1 is opgemerkt:
“Zonder tegenbericht mogen de verzekeraars ervan uitgaan dat de door hen aangeleverde mutaties op een correcte wijze door de stichting worden verwerkt. Alleen wanneer de mutaties van de verzekeraars “ fouten” bevatten, verstrekt de stichting wekelijks een foutmeldingslijst (paragraaf 8.2), maandelijks een correctielijst( paragraaf 8.3) en een overzicht van niet doorgevoerde polisnummerwijzigingen (paragraaf 8.3). Er verschijnt derhalve geen periodiek overzicht van alle door de stichting verwerkte mutaties zonder fouten.”
Behalve in het geval dat door verweerster een zogeheten foutmeldingslijst of een correctielijst wordt toegestuurd, mogen verzekeraars ervan uitgaan dat hun aanmeldingen op correcte wijze door verweerster zijn verwerkt. Appellante is ervan uitgegaan - en zij mocht naar haar mening ook daarvan uitgaan nu haar geen foutmeldingslijst of correctielijst met betrekking tot de onderhavige aanmelding was gestuurd - dat de betreffende polissen op correcte wijze waren verwerkt en onder de omslagregeling waren geaccepteerd. Appellante heeft er voorts op gewezen dat de tapes door verweerster na verwerking standaard aan de verzekeraar worden geretourneerd, zodat de enkele retourzending van de tape inhoudelijk geen betekenis heeft. Van het bewuste standaardretourformulier van 9 december 2002, waarop verweerster overigens zelf het correcte controlegetal heeft vermeld, heeft zij eerst kennisgenomen na toezending daarvan door verweerster bij brief van 28 juli 2004. Nu niet blijkt dat het retourformulier daadwerkelijk destijds door appellante is ontvangen, kan reeds daarom aan de inhoud daarvan geen enkele consequentie worden verbonden. Toen bleek dat de aanmelding van november 2002 mogelijk niet verwerkt was, is onmiddellijk aktie ondernomen. Dat was in januari 2004, naar aanleiding van de uitkomst van de tweede halfjaarlijkse bestandsvergelijking na november 2002. Voor de afwijkingen die appellante constateerde bij de daaraan voorafgaande bestandsvergelijking was door verweerster een verklaring gegeven en die afwijkingen zijn als niet relevant terzijde geschoven.
Krachtens artikel 10 Wtz kan verweerster uitsluitend een acceptatie van een aangemelde polis weigeren indien de verzekeringsovereenkomst niet voldoet aan de voorwaarden, hetgeen in dit geval niet speelt, of indien de aanmelding te laat is. De aanmeldingen van 26 november 2002 waren echter niet te laat. Ten onrechte merkt verweerster de onderhavige aanmeldingen aan als eerst te zijn gedaan in juli 2004.
Subsidiair voert appellante nog argumenten aan ten betoge dat ook overigens verweerster de desbetreffende tape niet buiten verwerking had kunnen laten op de wijze waarop zij gemeend heeft deze buiten werking te moeten laten. Aan een beoordeling van die argumenten komt het College niet toe, om redenen welke uit het navolgende zullen blijken, zodat een nadere weergave van die argumenten hier achterwege kan blijven.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat verweerster ter afhandeling van aanmeldingen van verzekeraars van polissen welke zij onder de omslagregeling willen brengen een bepaalde administratieve werkwijze heeft ontwikkeld, waarvan de hoofdzaken zijn neergelegd in het Administratiebesluit.
5.2 Uit de vaststaande feiten, vermeld in rubriek 2 van deze uitspraak, volgt dat appellante op 17 november 2002, derhalve binnen twee maanden na het afsluiten van de polissen, deze heeft toegestuurd aan verweerster op de wijze die in het Administratiebesluit is voorgeschreven door verweerster. Verweerster is evenwel niet tot verwerking van deze aanmelding overgegaan, nadat zij had geconstateerd dat het controlegetal, dat appellante op het voorgeschreven Mutatieformulier had vermeld, niet overeenkwam met het getal dat zijzelf bij een eerste controle constateerde. Volgens verweersters Administratiebesluit neemt verweerster in dat geval contact op met appellante. Blijkens het over en weer gestelde is heeft dat contact er in dit geval in bestaan dat - kennelijk eveneens volgens een vaste gedragslijn - verweerster de desbetreffende tape heeft teruggestuurd naar appellante met een begeleidend schrijven waarin vermeld werd dat het controlegetal niet klopte. Uit hetgeen daaromtrent is toegelicht door partijen, is het nagaan of de gegevens van het opgegeven controlegetal kloppen eenvoudig te verrichten door een simpele optelling van bepaalde data. Indien het controlegetal niet klopt, zegt dat (nog) niets over de vraag of de aangeleverde polissen al dan niet voor acceptatie in aanmerking komen, maar vormt dat voor verweerster alleen grond voor de conclusie dat de verzekeraar de aangeleverde gegevens nog eens moet nakijken, omdat er kennelijk ergens een fout is gemaakt.
5.3 In het onderhavige geval is de afhandeling van de aanmelding, gelet op hetgeen vaststaat omtrent de vaste gedragslijn van verweerder, mogelijk wel volgens die vaste gedragslijn verlopen, maar is er blijkbaar iets misgegaan hetzij bij de verzending van de begeleidingsbrief van 9 december 2002, waarmee verweerster de tape van appellante heeft teruggestuurd, hetzij met de ontvangst van die brief en de interne afhandeling daarvan bij appellante. Verweerster heeft zich op het standpunt heeft gesteld dat, nadat de aanmelding van november 2002 geleid had tot terugzenden van de desbetreffende tape, die aanmelding verder buiten beschouwing moet blijven, zodat voor de te nemen beslissing alleen de
- volgens verweerster te late - aanmelding van de in geding zijnde polissen in 2004 in aanmerking worden genomen. Dit werpt de vraag op of verweerster tot het buiten behandeling laten van de aanmelding uit november 2002 heeft mogen overgaan. Het College beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
5.4 Verweerster heeft met de door haar in het Administratiebesluit neergelegde werkwijze kennelijk beoogd een aanvraagprocedure te ontwikkelen voor het in behandeling nemen van verzoeken om polissen onder de omslagregeling te brengen, waarbij zij tevens heeft voorzien in een vorm van buiten behandeling laten van aanvragen, wanneer zij aan de hand van het controlegetal vaststelt dat die aanvragen administratief niet voldoen aan de door haar daaraan gestelde eisen. Vastgesteld moet worden dat in het wettelijk systeem niet een uitdrukkelijke regeling is opgenomen met betrekking tot het buiten behandeling laten van aanmeldingen. Aanmeldingen worden ingevolge artikel 10 Wtz geweigerd of aanvaard. De weigering kan op twee in de wet genoemde gronden geschieden, namelijk indien de overeenkomst niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden of indien de aanmelding niet heeft plaatsgevonden binnen de in het tweede en derde lid van dat artikel genoemde termijnen. Ook het bepaalde bij artikel 24 Wtz, waarop het Administratiebesluit steunt, biedt voor een vorm van buiten behandeling laten, zoals verweerster die heeft toegepast in het onderhavige geval, geen uitdrukkelijke grondslag. De Wtz en de daarop berustende nadere bepalingen voorzien derhalve niet een regime, dat inhoudt dat wanneer verweerster door een verzekeraar aangeleverde tapes terugstuurt met de mededeling dat het controlegetal niet klopt, die tapes geacht worden niet te zijn aangemeld.
Gelet hierop en gelet op het feit dat de in artikel 10 Wtz bedoelde aanmelding, onderscheidenlijk de daarin bedoelde aanvaarding van een aangemelde overeenkomst is aan te merken als een aanvraag, onderscheidenlijk een besluit in zin van artikel 1: 3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet de toelaatbaarheid van de hiervoor bedoelde door verweerster bij het bestreden besluit getrokken consequentie worden beoordeeld naar de maatstaven, neergelegd in artikel 4:5 Awb. Ingevolge het bepaalde bij dit artikel kan een bestuursorgaan in bepaalde, in dat artikel omschreven gevallen, besluiten een aanvraag niet in behandeling te nemen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Voorts geldt daarbij, ingevolge het vierde lid van dat artikel, dat een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager wordt bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvooor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Toetsing aan de hier genoemde maatstaven leidt in dit geval tot de volgende conclusie.
5.5 In het midden kan blijven of verweerster redelijkerwijs aan de omstandigheid dat het controlegetal niet klopte, de conclusie kon verbinden dat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. Immers, reeds op grond van het feit dat verweerster bij het geven van gelegenheid om het door haar geconstateerde verzuim te herstellen geen termijn heeft gesteld voor aanvulling van de gegevens moet worden geoordeeld dat verweerster niet heeft gehandeld conform de maatstaven die artikel 4:5 Awb haar ter zake oplegt. Het College wijst er in dit verband op dat een termijnstelling en - in voorkomend geval - van een beslissing tot buiten behandeling laten van de aanmelding binnen vier weken nadat een gestelde termijn ongebruikt zou zijn verstreken, zou hebben kunnen voorkomen dat uiteindelijk pas nadat de in artikel 10, derde lid, Wtz genoemde termijn ruim was overschreden, appellante met een gecorrigeerde aanmelding is gekomen. Een en ander klemt te meer, nu uit hetgeen door appellante ter zake is aangevoerd moet worden afgeleid dat verweerster - in afwijking van het het bepaalde bij artikel 10, vierde lid, Wtz - geen formele acceptatiebeslissingen bekendmaakt aan de belanghebbenden, maar dat alleen bij weigering van de aanvaarding een daartoe strekkende beslissing wordt bekendgemaakt. Het uitblijven van een formele reactie van de kant van verweerster kon daardoor in het onderhavige geval, nadat bij de verzending dan wel de ontvangst van de terugzendbrief van de tapes iets was misgegaan, tot verderdurend misverstand leiden over de al dan niet acceptatie van de onderhavige polissen.
5.6 Gelet op het voorgaande moet de conclusie zijn dat, na de terugzending door verweerster van de tapes in 2002, appellante vrij was om het door verweerster geconstateerde verzuim te herstellen, zolang daartoe geen termijn was gesteld door verweerder. Het stond haar, in die optiek, derhalve ten tijde van het bestreden besluit nog steeds vrij om dat verzuim te herstellen.
5.7 Aan het voorgaande kan niet afdoen dat, naar verweerster heeft gesteld, de uitvoeringspraktijk van verweerster er één is die in goed en nauw overleg met de betrokken verzekeraars tot stand is gekomen ten behoeve van een praktische uitvoering van de wettelijke bepalingen inzake de omslagregeling.
Het moge zo zijn dat het door verweerster gekozen systeem, waarbij een administratief eenvoudiger procedure is geïntroduceerd dan de wettelijke bepalingen meebrengen, in goed overleg met de verzekeraars is totstandgekomen. Een dergelijk afwijken, meer in het bijzonder de gedragslijn dat verweerster slechts bij weigering van de aanvaarding van de polis - en niet ook bij aanvaarding - haar beslissing meedeelt binnen twee maanden na aanmelding, bergt evenwel risico’s in zich. Deze kunnen zich onder meer uiten wanneer een bepaald geval administratief opzicht anders verloopt dan voorondersteld is. En in zo’n geval geldt nu eenmaal dat, ook wanneer geconstateerd zou worden dat de aanvrager, in het licht van de vastgestelde en bekendgemaakte gedragslijn anders had moeten handelen dan hij heeft gedaan, in beginsel moet worden teruggevallen op het systeem, zoals dat volgens de wettelijke bepalingen geldt. Het beroep dat verweerster in dit verband heeft gedaan op jurisprudentie van het College faalt. In de door haar genoemde uitspraak was een geval aan de orde waarin een te late aanmelding van een bijschrijving van een kind op een reeds onder de omslagregling aanvaarde polis van zijn ouders was geweigerd. In deze zaak werd het betoog van de verzekeraar dat de Wtz, bij een bijschrijving op een al aanvaarde polis, het volgen van de wettelijke aanmeldingsprocedure en -termijnen niet zou voorschrijven, afgewezen. Dat, zoals ook uit deze uitspraak volgt, de Wtz niet een fictief besluit van acceptatie kent is niet in tegenspraak met hetgeen in het voorgaande is overwogen. Daaruit volgt immers slechts dat verweerster alsnog over de al dan niet acceptatie zal moeten beslissen, niet dat deze acceptatie de vorm van een fictief besluit moet hebben.
5.8 De conclusie moet zijn dat het beroep gegrond is. Het College zal het bestreden besluit vernietigen en verweerster zal opnieuw op het bezwaarschrift van appellante moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5.9 Het College acht tenslotte termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro).
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerster opnieuw op het bezwaarschrift van appellante beslist met in achtneming van hetgeen in deze
uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat het door appellante in verband met het beroep betaalde griffierecht ad € 273,-- ( zegge:
tweehonderdendrieënzeventig euro) door verweerster aan haar wordt vergoed;
- veroordeelt verweerster in de door appellante gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-- ( zegge: zeshonderd
vierenveertig euro);
- wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mr. B.Verwayen, mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. M. van Duuren, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Rapmund als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2006.
w.g. B.Verwayen w.g. I.K. Rapmund